10
dat de zekerheid van den grondeigendom in 't algemeen wordt
bevorderd door openbaarmaking van alle daarop betrekking hebbende
rechtshandelingen, zouden plotseling van tegenovergesteld gevoelen
zijn zoodra het de grenzen der eigendommen betreft? Waarom?
Omdat de grensovereenkomsten geconstateerd worden door een
landmeter in plaats van door een notaris? Omdat het schriftelijk
bewijs gelegen is in een eenvoudig teeken op veldwerk of kaart
in plaats van in eene wijdloopige akte? Waarlijk, zulks is niet
aannemelijk, het zou blijk geven van al te groote inconsequentie
of ongemotiveerde tegeningenomenheid.
Op eene dwaling berust ook de meening dat de quaestie, of er
bewijskracht aan het kadaster moet gegeven worden, niet zou
bestaan, als zij niet door de landmeters was opgeworpen.
Deze quaestie is ontstaan en heeft zich zelf opgedrongen aan
ieder die er mee in aanraking kwam overal, waar het kadaster-
nommer werd gebezigd ter aanduiding der onroerende goederen bij
overdracht en bezwaring.
Men begon met te stellen: het kadasternommer geeft niets meer
dan een teeken om het betrokken perceel van andere te kunnen
onderkennen. Wanneer echter naast dat onderscheidingsteeken elke
andere omschrijving der ligging van het perceel ontbreekt, kan
men op den duur niet ontkomen aan de logica van het feit dat
een kadasternommer eerst eene tastbare beteekenis krijgt door de
definitie welke de kaart er van geeft; de kaart geeft die definitie
alleen door omschrijving der grenzen. Bij een goede kaart berust
die omschrijving op meetgetallen en zijn de grenzen niet anders
dan de graphische voorstelling dier getallen.
In alle landen, waar de contracten alleen naar het kadaster
verwijzen ter aanduiding van de onroerende goederen, zijn de
eigenaars er toe gekomen en moesten zij er toe komen in dat
kadaster het bewijs van hun recht te zoeken.
Heeft men overal, waar de boekhouding op de zakelijke rechten
werd gebaseerd op het kadaster, de gevolgen van deze feiten
ondervonden, in het bijzonder is zulks het geval geweest in de
landen, waar het positieve stelsel van openbaarheid heerscht.
Bij de invoering van het grondboek had men in de Duitsche
staten in den regel hoogstens de beschikking over een kadaster
opgemaakt voor fiscale doeleinden. Daarom zou de aanduiding
der kadastrale kenmerken in dat boek slechts hebben eene „infor-