145
past, slechts in zeer geringe mate tot bereiking van dat doel zal
kunnen leiden. Met dat doel schijnt ook niet in overeenstemming
eene Min. missive van 29 Juni 1885 Regie n°. 44, waarin wordt
gezegd, dat zelfs hesparing van kosten geen reden mag zijn om
gebruik te maken van een rijtuig.
Nu echter een maatregel, als op de landmeters wordt toegepast,
niet is gevolgd door dergelijke op andere Ambtenaren of wel door
een algemeenen maatregel van dien aard, maar in tegendeel door
herziening van de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 1884
de vergoeding van onderscheidene categorieën van Ambtenaren
is verhoogd, bestaat het vertrouwen, dat de toestand van 's lands
financiën niet meer in zooverre eene beperking der uitgaven eischt,
dat uitzonderingsmaatregelen van grooten omvang noodig en te
rechtvaardigen zijn, vooral niet, waar die worden toegepast op de
landmeters van het kadaster, ambtenaren, die door hunnen inspan-
nenden en vermoeienden velddienst zeker niet in de eerste plaats
daarvoor in aanmerking moesten komen.
Het zijn echter niet alleen de belangen der ambtenaren, welke
bij de regeling zijn betrokken, ook die van den kadastralen dienst
en zelfs de financiëele belangen van het rijk worden er door
getroffen.
Wanneer de landmeter een aandrang heeft om zijn dagtaak als
geëindigd te beschouwen wanneer zijne uitgaven een bedrag be
reiken, hetwelk niet kan worden overschreden, zonder voor dat
meerdere te worden gekort, dan werkt deze aandrang belemmerend
op de afdoening van zijn werk. Wordt het werk, dat met eenige
vermeerdering van uitgaven in een dag kan worden afgedaan, over
twee dagen verdeeld, dan bestaat er voor hem geen gevaar voor
financiëele schade: het totaal der uitgaven zal echter niet onbe
langrijk zijn gestegen.
Eene gelijke vermeerdering van uitgaven vloeit voort uit een
verbod om gebruik te maken van een rijtuig, wanneer daarvoor
alleen besparing van kosten of van tijd als reden kan worden
aangevoerd.
De nauwkeurigheid van het werk te velde is voor een groot deel
afhankelijk van de mate van geoefendheid van het daarbij ge
bruikte personeel.