153
Sterrekundige waarnemingen.
De berekening van de tiids-, breedte- en azimuth bepalingen werd voort
gezet en voltooid voor de stations Leeuwarden, Urk en Groningen en
hiermede kwam de becijfering gereed voor de in de jaren 189699 uit
gevoerde astronomische waarnemingen.
Om de publicatie van deze waarnemingen in gelijksoortigen vorm te
kunnen geven als in andere landen daarvoor is gekozen, is het noodig,
dat nog aanvullingsberekeningen gedaan worden, welke evenals de andere
becijferingen in duplo worden uitgevoerd door den ingenieur Posthumus
Meijjes en den stuurman Jans. Laatstgenoemde is daarbij ook werk
zaam aan het maken van kopieën en uittreksels, als voorbereiding voor
den druk.
Ter bepaling van het azimuth van Delft uit de sterrewacht te Leiden
zijn op het laatst van het jaar de noodige voorbereidingen getroffendoor
ongunstig weder werden nog geene waarnemingen verkregen.
Ter herstelling van eene vergissing in het voorgaande jaarverslag zij
hier vermeld, dat de herleiding der waarnemingen voor de breedtebepaling
van Ubagsberg volgens de Talcott-methode niet door den heer Zwiers
maar door den heer Wilterdink volbracht zijn.
Omtrent de waarnemingen voor de bepaling van de breedteverandering
door de heeren J. W. A. Stein en H. J. Zwiers volgens de Talcott-
methode uitgevoerd met den zenithkijker op de sterrewacht te Leiden
kan het volgende vermeld worden
De uitkomsten van de waarnemingen van den heer Stein uit het
tijdvak van Juni 1899 tot Juli 1900 werden door hem gepubliceerd in
zijn academisch proefschrift ter ver krijging van den graad van doctor in
de wis- en sterrenkunde. In overleg met den auteur werden door de
commissie overdrukken van dit proefschrift aangeboden aan de leden der
internationale vereeniging voor aardmeting.
De uitkomsten van de waarnemingen van den heer Stein en voor-
loopige uitkomsten van die van den heer Zwiers over het tijdvak van
Juli tot einde December 1900 werden medegedeeld aan den heer
prof. T h. A lb recht, afdeelingschef van het Geodetisch Instituut te Pots
dam en door dezen opgenomen in zijne discussie over de op 10 plaatsen
uitgevoerde metingen van dezen aard, welke voorkomt in n°. 3734 van
de Astronomische Nachrichten. Uit deze discussie blijkt, dat de Leidsche
waarnemingen, wat nau wkeurigheid betreft, niet achter staan bij de
andere.
In het jaar 1901 konden deze waarnemingen gedurende 90 nachten
uitgevoerd worden op 1145 slerreparen.