164
stuiten, schuilt in de omstandigheid, dat men in deskundige
kringen het er nog lang niet over eens schijnt te zijn, op welke
wijze een paal zijn functie als aanwijzer van een grenspunt behoort
waar te nemen.
Naar onze meening verdient slechts ééne wijze van afpalen aan
beveling, n.l. die, waarbij het hart van den paal samenvalt met
het grenspunt.
Iedere andere wijze van palen plaatsen is voor ons uit den booze.
En er zijn er in soorten.
Bij de spoorwegen wijst de achterzijde van den paal, gerekend
van de as van den weg, de grens van den eigendom aan; bij
's Rijks militaire gronden vormt de grenslijn van den eigendom
veelal een gesloten veelhoek, in de hoekpunten waarvan volgens
zeggen van de genie op den Rijksgrond genommerde vierkante
houten of steenen palen ter aanduiding der eigendomsgrens zijn
geplaatst.
Een timmerman of metselaar geeft de eigendomsgrens onver
anderlijk door de kant van een lat aan, en volgt daarbij de hem
eigen gewoonte bij het stellen van profielen.
De uitbuiter van een bouwterrein bezigt menigmaal op de hoeken
van bouwblokken ronde palen, op eigen grond; de eigendoms
grens van het bouwblok wordt dan gevormd door de raaklijnen
aan die palen; het punt waar twee raaklijnen elkander ontmoeten
is dus een hoekpunt van het bouwblok.
Regel is dit alles niet, zoodat men feitelijk zonder nadere toe
lichting nimmer weet, waar men aan toe is.
Er is slechts één reden aan te voeren, waarom op verschillende
wijzen er naar wordt gestreefd de palen op eigen grond te houden
en wel, te ver gedreven eerbied, een al te groot ontzag voor het
eigendomsrecht van den buurman.
Wij moeten het zoo dikwijls hooren: „van mijn grond blijf je
af, op jou grond kun je doen wat je wilt."
Op tweeërlei manier is aan het kwaad tegemoet te komen:
voorloopig, door bij verkoop in de akte als gebruikelijk beding op
te nemen, dat het hart der grenspalen in de toekomstige eigen
domsgrens zal worden gesteld, en definitief, door een wettelijk
voorschrift, van een strekking als het le lid van art. 10 der Wet
van den lO^en November 1900 (Staatsblad n°. 176), houdende
Algemeene Regels omtrent het Waterstaatsbestuur.