176 Dhetzij door opgave van de kadastrale kenmerken, hetzij op andere wijze" luidt als volgt: »Vraagt men, welke soort van aanduiding der goederen, nu de kadastrale niet meer gevorderd wordt, bedoeld is, dan kan verwezen worden naar hetgeen in België en Frankrijk gebruikelijk is. De grootte, de ligging door aanduiding der belendingen naar de vier windstreken, de aard door vermelding der bestemming, zullen voldoende gegevens opleveren om het bepaalde perceel van alle andere te onderscheiden. Klachten, dat men zich daarmede niet zou kunnen redden, zoekt men in de Fransche en Belgische geschriften vruchteloos en processen over onvoldoende aanduiding komen zelden voor." Welk eene miskenning der feiten! In elk opzicht is het tegendeel waar De Fransche geschriften wemelen van klachten in verband met dit onder werp. »De algemeene en herhaalde klachten door departementale en gemeenteraden, vereenigingen en particulieren, leidden (in 1891) tot instelling van eene Staatscommissie, de Commission extraparlementaire du cadastre" (Rechtsgel. Mag. 1898. bl. 462). In de procès-verbaux dier Commissie leest men in deel 4, bl. 502, dat blijkens de ingestelde enquête in Frankrijk van 1886 tot 1890 niet minder dan 28337 processen over de grenzen werden gevoerd, welke voor een belangrijk deel ontstonden door de on mogelijkheid om, zonder behulp van een kadaster, de eigendommen op slechts eenigszins voldoende wijze in de akten aan te duiden. Naar aanleiding van de verslagen der Fransche commissie schreef ik in het Rechtsgeleerd Magazijn van 1898, bl. 461, over de boekhouding op naam des eigenaars: »Het losse verband in die boekhouding tusschen eigenaar en perceel, de veelvuldige verwarringen, daaruit en uit gelijkheid van namen ontstaande, het moeitevol, tijdroovend onderzoek in opvolgende titels naar den eigenaar en andere zakelijke gerechtigden zijn in Frankrijk door de geweldige versnippering van den bodem, den aanleg van spoor- en andere wegen, de uitzetting der steden, den toenemenden handel in onroerend goed steeds verergerd. De hieruit voortvloeiende bezwaren kleven meestal in ten minste even groote mate op kleine als op groote perceelen, drukken op jde eerste dus het zwaarst, zoodat de kleine man van het grondcrediet niet kan profiteeren dan tegen hooge kosten. Hij moet dikwijls 6 a 10 procent en meer (de kosten meegerekend) voor hypotheek opbrengen." Fransche schrijvers benijden ons de groote voordeelen, die de inrichting onzer kadastraal-hypothecaire boekhouding voor het grondcrediet heeft afgeworpen; onze Staatscommissie zou onbewust ons terugvoeren naar de toestanden, die een gevolg zijn van de Fransche inrichting der boekhouding. Dit zou, zoo al niet in juridieken, dan toch in economischen zin een groote stap rugwaarts zijn.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 178