184
door getrouwde vrouwen zonder bijstand van hare echtgenooten.
In het positieve stelsel is zulks alleen mogelijk, als van de wijziging in
den x-echtstoestand van het vermogen der vrouw door het huwelijk geene
aanteekening op het grondboek is geschied. De Australische wetgevingen
verklaren alsdan niet slechts de verkrijging door een derde, maar zelfs de
vervreemding door de gehuwde vrouw voor geldig.
Art. 103 is m. i. niet van toepassing op het geval, dat de man goederen
zijner vrouw vervreemdt zonder daartoe bevoegd te zijn. Dergelijke over
dracht lijdt aan volstrekte nietigheid, indien de onbevoegdheid van den
man blijkt uit huwelijksvoorwaarden overgeschreven in een openbaar re
gister ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, waarin het
huwelijk is voltrokken of, bij buitenslands gesloten huwelijk, van het
arrondissement der woonplaats van de echtgenooten (artt. 139,207 B. W.
verg. Ontwerp B. W., I, artt. 142, 206 en 207). De man immers is in
dat geval niet alleen geen eigenaar, doch hij mist bovendien de bevoegd
heid namens zijne vrouw te handelen. De nietigheid der overdracht treft
dus ook derden verkrijgers. Willen zij zich tegen schade vrijwaren, dan
zullen zij soms genoodzaakt zijn, aan al de griffiën in het land te onder
zoeken, of een vorige houder, die goederen, door zijne vrouw aangebracht,
zonder haren bijstand verkocht, onder huwelijksche voorwaarden was
getrouwd.
In het positieve stelsel moeten de huwelijksche voorwaarden, die de
bevoegdheid van den geboekten eigenaar om te vervreemden, beperken
of opheffen, worden aangeteekend ter plaatse, waar zulks iederen belang
hebbende dadelijk in het oog valt, n.l. in het grondboek naast het be
trokken onroerend goed. Hierdoor wordt dus ook in dit geval niet enkel
benadeeling van derden, als later gevolg der overdracht door een onbe
voegde, voorkomen, maar die overdracht zelf onmogelijk gemaakt.
Overdrachten, geschied ter bedriegelijke verkorting der rechten van
schuldeischers, lijden aan betrekkelijke nietigheid. Rechten door derden
te goeder trouw verkregen op goederen, die wegens nietige handeling uit
het vermogen van den daarna failliet verklaarden schuldenaar zijn gegaan,
worden reeds thans geëerbiedigd (Faillissementswet, art. 51).
De vraag rijst nu, of eene vervreemding door den failliet tijdens het
faillissement volstrekt of slechts betrekkelijk nietig is.
Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de
beschikking en het beheer over zijn vermogen (F. art. 23), doch zulks
neemt niet weg, dat hij eigenaar blijft. In het door de griffie gehouden
openbaar register wordt o. a. de aanvang van het faillissement (niet altijd
echter de beëindiging ervan, zie F artt. 19 en 193) aangeteekend. Aan
deze en andere aanteekeningen in dat register is nergens uitdrukkelijk