196 wordt geeischt. Onze wet stelt in art. 1356 B. W. voor de rechtsgeldig heid van eene overeenkomst vier vereischten, doch verbindt verschillende gevolgen aan het al of niet ontbreken van een dier vereischten. Zoo is de toestemming van degenen, die zich verhinden evenals een bepaald onderwerp en eene geoorloofde oorzaak iets, wat tot het wezen der over eenkomst behoort. Ontbreekt iets van dit alles, dan komt ook geen over eenkomst tot stand. Is daarentegen de toestemming wel gegeven, maar onvrijwillig, afgedwongen, of missen degenen die zich verbinden, de be kwaamheid daartoe, dan is eene overeenkomst tot stand gekomen, al kan ieder oogenblik die overeenkomst in rook verdwijnen, wanneer op die onbekwaamheid een beroep wordt gedaan. Hierover zoo dadelijk meer, als wij over de betrekkelijke nietigheid, waaronder deze gevallen ressor teeren, spreken. Nu vordert de wet voor sommige overeenkomsten nog iets meer, dan bovengemelde vier vereischten. Een bepaalde vorm wordt door haar soms als vijfde vereischte op straffe van nietigheid voorgeschreven. Dit is volgens het Ontwerp het geval met overdrachten van onroerend goed. Deze mopten op straffe van nietigheid notarieel geschieden. Een overdracht, die bij onderhandsche akte of bij een notarieele akte nietig wegens een gebrek in den vorm wordt geconstateerd, is geen overdracht. Eindelijk verbiedt onze wet aan bepaalde personen het aangaan van zekere overeenkomsten (art. 1367 B W.) «Voorbeelden vinden wij in artt. 457 en 458 B. W. bij de voogdij, in artt. 1504—1506 B. W. hij koop en in verscheiden bijzondere wetten. Wanneer niettegenstaande het verbod eene overeenkomst wordt gesloten, zal zij als nietig moeten worden beschouwd, zoodat de beide partijen de nietigheid kunnen inroepen, zelfs heeft de rechter haar van rechtswege uit te spreken» (zie Land B. W. III le Stuk bladz. 191). Dat de failliet niet onder die personen valt, behoeft geen nader betoog; immers nergens in de wet vinden wij ten zijnen aanzien dat verbod uit- gespoken. Integendeel het faillissement opgevat als beslag op alle goederen van den failliet laat hem volkomen vrij om alle overeenkomsten te sluiten, die hij maar verkiest, die overeenkomsten zijn volmaakt geldig en van die overeenkomsten zegt dan ook de Mem. v. Toel. op de faillissementswet volkomen terecht, dat zij niet aan volstrekte nietigheid lijden. De heer Boer voegt daaraan toe «doch aan betrekkelijke nietigheid». Dit staat echter niet in de Mem. v. Toel.Wij lezen daar «dat de overeenkomst niet tegen den boedel kan worden geëxecuteerd, zoolang het faillissement niet is opgeheven». De curator heeft zich aan die overeenkomst niet te 1) Er staat woordelijk: «Relatieve nietigheid is noodig, geen absolute.» Boer.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 198