197 storenen wanneer die overeenkomst eene beschikking over goed van den boedel inhoudt, dan doet hij, alsof over dat goed niet beschikt was, even zeer als ik dit doe, wanneer een ander een koopcontract betrekkelijk mijn huis passeert. De Mem. v. Toel. drukt zich minder duidelijk uit, waar zij zegt: «dat de curator tegen een ieder de nietigheid dier handelingen met betrekking tot den boedel kan inroepen». De curator roept immers geen nietigheid in, gelijk dit bij relatief-nietige handelingen het geval is, neen kan zelfs geen nietigheid daarvan inroepen maar beschikt over het goed, alsof de failliet geen overeenkomst daaromtrent had aangegaan. En de medecontractant, die de overeenkomst door hem met den failliet aan gegaan tegen den boedel zou willen executeeren, is niet eerst tot den terugtocht genoodzaakt, wanneer de curator zich op de nietigheid der overeenkomst beroept, maar moet zijne handen van den boedel afhouden ook zonder dat beroep, evenals ieder ander, die zich rechten op eeriig deel van den boedel zou willen aanmatigen, zonder die rechten aan den curator te ontleenen. Evenzoo zal de curator niets anders hebben aan te toonen, dan dat een zaak tot den faillieten boedel behoort, wanneer die zaak buiten zijn toestemming om door den failliet aan een ander mocht zijn overgedragen, om die zaak in den boedel terug te brengen, zonder weer met een enkel woord over die nietigheid van de handeling van den failliet te reppen. Ik meen, dat de heer Boer door deze minder duidelijke zinsnede in de Mem. v. Toel., wier bedoeling echter aan geen twijfel onderhevig kan zijn, tot de bovengemelde verkeerde interpretatie is geleid. Wanneer lijdt nu een overdracht of overeenkomst in het algemeen aan betrekkelijke nietig heid'? Wij hebben reeds een voorbeeld genoemd, toen wij spraken over overeenkomsten aangegaan door onbekwamen, als minderjarigen, curandi de gehuwde vrouw zonder bijstand van haar man. Wij kunnen dit met nog vele vermeerderen, die overal verspreid in de wet voorkomen. Een onverplicht verrichte handeling, door den schuldenaar verricht, waardoor de schuldeischers zijn benadeeld, indien de in art. 1377 B.W. vereischte weten schap aanwezig is. Eene schenking door den erflater gedaan aan niet tot inbreng verplichte personen, wanneer daardoor de legitieme portie is verkort in al deze gevallen hebben wij een volmaakt geldige overeenkomst, die op een gegeven oogenblik echter hare geldigheid kan verliezen, indien bepaalde personen zich op die nietigheid beroepen. Nu eens zal dat recht toekomen aan één der partijen, die de wet wil beschermen tegen haar eigen onverstand, zooals bij minderjarigen en curandi (de gehuwde vrouw zullen wij maar niet noemen, al stelt de wet haar met de minderjarigen en curandi gelijk), dan weer kent de wet dat recht toe aan personen, buiten de overeenkomst staande, wanneer die personen namelijk door die overeenkomst zijn benadeeld. Maar zoolang dat beroep op die nietigheid

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 199