204
jaren later verscheen de magistrale arbeid der staatscommissie tot voort
zetting der herziening van het Burgerlijk Wetboek, haar ontwerp van een
«Tweede Boek (van rechten op zaken)». De regeling van de eigendoms
overdracht van onroerende goederen en van het hypotheekstelsel moest
daarin eene plaats vinden en vond die dan ook in Titel III, Afd. V (van
overdracht en afstand van eigendom), in Titel X (van hypotheek) en in
Titel XIII (van de openbare registers van onroerende zaken). In dat hoogst
gewichtige gedeelte van het werk der staatscommissie zet de heer Boer
het ontleedmes. Hij erkent, dat het ontwerp «in tallooze punten ver
beteringen svan de bestaande codificatie bevat», maar deze in het licht te
stellen lag niet op zijn weg, waar hij zich ten doel stelde de hoofdbegin
selen van dit deel van den commissorialen arbeid met de kracht zijner
overtuigingte bestrijden. Zijn aanval is hoofdzakelijk gericht
1°. tegen art. 463, dat een einde wil maken aan de verplichte opgave
van de kadastrale kenmerken in de ter overschrijving aangeboden acten,
2°. tegen de artt. 101104, waarin, met handhaving van het negatieve
stelsel, eenige concessies worden gedaan aan het positieve stelsel, bij
name door te onderscheiden tusschen de verschillende soorten van nie
tigheid, waaraan de overdracht kan lijden. Van die onderscheidingen
vreest de schrijver vooral in dat opzicht schijnt zijn betoog mij
klemmend dat zij eer verslimmering dan verbetering zouden brengen
in het geldende (negatieve) stelsel, waarvan de heer Boer als «kampioen
voor het Torrens-stelsel» een bekend tegenstander is. De kritiek is
opbouwend inzoover aan het slot der verhandeling de betrekkelijk weinige
wijzigingen worden aangegeven zij worden onder zeven nommers op
gesomd die «het ontwerp zou moeten ondergaan om de grens, die het
positieve van het negatieve stelsel scheidt, over te steken». Als dat zoo
is, dan behoeft men misschien niet allen moed op te geven, dat de volgens
den geachten schrijver «mislukte» proef ten slotte nog wel eens zoude
kunnen gelukken, indien de tegenwoordige Minister van Justitie of een
zijner opvolgers eens ernstig mocht besluiten de herziening van ons hy
potheekstelsel in zijn werkplan op te nemen.