Eene agronomische taak van een goed werkend kadaster
I. Algemeene gezichtspunten.
Mijnheer de Voorzitter, Mijneheeren!
Het bestuur uwer Vereeniging had de welwillendheid mij uit te
noodigen om in uw midden mijne gedachten te ontvouwen over
bodemkaarteering en bodemregisters, over een actief optreden van
het kadaster in het bedrijf der Bodemkuituurdie in elk land, zoo
niet het belangrijkste, dan toch een der voornaamste velden behoorde
te wezen, waarop het menschelijk intellect zich heeft te ontvouwen,
althans indien zijne klimaatstoestanden gedurende een deel des
jaars een krachtigen plantengroei toelaten.
Spaart mij de gebruikelijke plichtplegingen, als inleiding van
dergelijke voordrachten. U noodigdet mij uit en ik ben gekomen,
dit moge voldoende zijn om te verklaren, waarom ik ook in dezen
kring de stelling wil verdedigen, dat in ons Staatshuishouden een-
nauw verband behoort te bestaan tusschen de taak van het kadaster en
de grondslagen der bodemkuituur en harer ontwikkeling
Geheel vreemd is de gedachte geodeet-kuituurtechnicus bij U niet
meer, daarvoor hebben enkele leden uwer 'Vereeniging reeds zorg
gedragen, in t bizonder het onlangs afgetreden Bestuurslid uwer
Vereeniging, tegenwoordig lid in de Redactie van uw tijdschrift, de
ijverige bevorderaar uwer belangen, die in dit opzicht ook de wel
begrepen belangen des Lands zijn. Daarvoor mag ik niet nalaten
den Heer G. W. Hoffmann hier hulde te brengen.
De publicatiën uwer leden de Heeren Hoffmann en Boer, die
ik als aan U allen bekend mag beschouwen, maken het mij gemak
kelijk onmiddellijk het vraagstuk van heden van mijn standpunt als
kuituurman te bekijken.
Dit standpunt staat buiten den engen kring, die nu ons kadaster
nog omsluit. Het biedt ons gelegenheid om te overzien, wat ons
kadaster zou kunnen tot stand brengen, indien wij in de praktijk
onzer Staatsregeling niet telkens en telkens weer stuitten op een
Voordracht gehouden in de algemeene Vergadering van de Vereeniging
voor Kadaster en Landmeetkunde den 29sten September 1902.