215
centra van water te voorzien. Letten wij eens op den verscholen
ontwikkelingsgang van den jongsten spruit van ons Staatsbeheer,
namelijk het Staatsboschbeheer, Ging die ontwikkeling met dé
kracht die evereenkomstig onze sociologische en economische eischen
is, dan kon het gebeuren dat de sluimerende Argus, die de onver
anderlijkheid onzer Domeinwet van 1848 bewaakt uit zijn rust werd
opgeschrikt en men stond voor het feit van eerlijk knoopen te
moeten doorhakken. Ik mag U hier wel wijzen op onze toepassing
van het beginsel van onteigening te algemeenen nutte, die bij de
uitvoering van publiek nuttig erkende werken vaak eene eigendoms
versnippering te voorschijn roept, die in strijd is met alle kuituur-
belangen. Onze toepassing van dit publiekrechterlijk beginsel kan
elk werk van algemeen belang tegenhouden, totdat de procedure
over het bedrag der vergoeding zal zijn afgeloopen. En toch spreekt
men nog van eene onteigening ten algemeene nutte; terwijl de
praktijk ervan maakt een rechtsgeding om aan het individu-eigenaar
reeds bij voorbaat het grootst mogelijke geldvoordeel te bezorgen
uit het werk te algemeenen nutte, waarvan het algemeene voordeel
nog zal moeten blijken. Hier is het ook de plaats om ons te
herinneren, dat onze Markenwet volstrekt geen verschil maakt
tusschen eene poldergemeenschap en eene zandverstuiving in ge-
meenen eigendom. De aandacht trekt de jonge wet op de ver
veningen, die toelaat, dat in natuurlijke geheelen elk eigenaar
verveent of niet verveent, geheel afgescheiden van den buurman
met dezelfde natuurlijke ligging en economische belangen. De
Gemeenten en andere zedelijke lichamen staan geheel buiten controle
over de technische grondslagen in hun bodemgebruik. Hun bestuur
van heden mag het materieele kapitaal geheel of gedeeltelijk ver
zilveren, om het bestuur van morgen voor onoverkomelijke moeilijk
heden te zetten. Nog altijd is ieder Staatsburger bevoegt om zijnen
eigendom uit te breiden, in welken kultuurstaat de grond ook ver-
keeren moge; maar evenzeer mag hij bedrijven versnipperen, om,
speculeerende op localen grondnood, den eigendom zoo duur mogelijk
over te dragen.
Dergelijke wanverhoudingen kunnen alleen worden opgeheven,
door de plichten aan den eigendom verbonden ten minste even
zwaar te laten wegen als de rechten en door de belangen van
velen te plaatsen boven die van het individu.
En vraagt men mij of de „onschendbaarheid van den eigendom"