224 oplossing van dat vraagstuk, dat voor grondgebruiker en Fiscus van evenveel beteekenis is. De, door den Heer ter Laag, aangehaalde punten sub. 1, 2 en 4 bevestigen volkomen mijn boven uitgesproken oordeel. De grond boor en eene insnijding zijn onmisbaar voor een grondonderzoek; maar zij zelf geven niet meer dan eene aanwijzing; blijft alleen de grondige kennis der flora die ons kan aanduiden hoe de toestand nu is; maar niet of de toestand in overeenstemming is met de aanwezige bodemfactoren. Met andere woorden zij indiceert de pliysische eigenschappen en de mikrobenwerkzaamheid in den bodem niet. Beperken wij ons oordeel op den bestaanden toestand, dan werkt men daardoor eene trage kultuurontwikkeling in de hand, althans men spoort niet aan tot ontvouwing eener verhoogde kul- tuurtechnische energie. Tracht men echter den bodem te beoor- deelen naar hetgeen hij kan zijn, dan wordt de eigenaar van een goed stuk grond, op lagen kultuurtrap staande, geprikkeld tot grondverbetering. Een enkel voorbeeld uit mijne jongste studieën en ervaring zal zulks onmiddellijk duidelijk maken. Op eenen mergelbodem, die vroeger met beukenbosch bezet was op zoodanige wijze dat de zelfverjonging met eenige voorbereiding steeds gelukte, is het na verloop van jaren en jaren zoover gekomen, dat dat procédé niet meer gelukken wil, ook zelfs met veel kunst matige hulp niet meer. In het oude beukenbosch kwam aan de wegranden het groote hoefblad (Tussilago Farfara) veelvuldig voor. Nu is het verdwenen. Haalt men door zulken grond een ploeg, of stapelt men er geruimen tijd een mijt van takkebossen op en na een of twee jaren, ziet men hetzelfde gewas weer verschijnen. .Zou die grond nu in eens zooveel vruchtbaarder geworden zijn, of deed deze manipulatie toestanden verdwijnen, die het aan de planten wortels onmogelijk maakten om het minerale voedsel, dat hunne ontwikkeling het meest bevordert, in voldoende mate op te nemen. Een ander geval. In het begin der vorige maand bezocht ik de Oberförsterei „Medingen in de Lünebürger Haide. Een beloop dier houtvesterij was voor ruim 60 jaren nog zandheide. Vertoonde thans het eene gedeelte, ondanks diep spitten en vroege vernieuwing van het eerste onbevredigende gewas, nu weer een allertreurigst eentonig bosch-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 226