238
III. Waarom het Kadaster met die bodemkaarteering te belasten?
Deze vraag ligt schijnbaar voor de hand, indien men het optreden
van het kadaster in kultuurbelangen, dat tegenwoordig voldoende
wordt geacht, als maatstaf aanneemt; intusschen is het rationeele
dier vraag maar zeer schijnbaar, hetgeen dadelijk blijkt indien ik
daartegenover de vraag stel: „Welke tak van dienst verdient dan
de voorkeur boven het kadaster?"
Dan kan het antwoord niet anders luiden dan: „Geen enkele;
- zelfs de landbouwdienst heeft in de laatste circa 26 jarige
periode van vernieuwde wording zich eerder afwerend dan steunend
tegenover eene rationeele bodemkaarteering gedragen".
Uit eigen bittere ervaring kan ik dit antwoord aldus formulieren,
vooral nu, nu het mij schijnt dat er eenig licht op dit gebied be
gint te gloren.
Wilde ik mij met deze wedervraag van de zaak afmaken dan
ging het mij niet beter dan de knechten der wetenschap, wier aantal
dat der mannen van de wetenschap verre overtreft, tot wie de
vraag wordt gericht: „Wat is dit of dat?" Hij die zich zoo gaarne
dienaar der wetenschap noemt, voelt zich gestreeld, hij grijpt in
zijne onuitputtelijke schatkamer van citaten en in eene uitvoerige
bespreking wordt U de naam van het gevraagde medegedeeld, hij
komt tot den doop en eindigt dan gewoonlijk, „nu hebt ge het
toch wel begrepen? Zoo, zoo wist ge dat niet?" Natuurlijk luidt
het weerwoord, „O zeker, nu ben ik er".
De onbevooroordeelde ontvangt bij zulk een onderhoud den indruk,
dat maar te vaak beide partijen voldaan zijn, dat het gesprek
daarmede beëindigd kan worden. De eene, omdat het hem allicht
moeielijk zou vallen in eenvoudige, duidelijke, verstaanbare woorden
het wezen der zaak onder het bereik van den vrager te brengen;
de andere omdat hij meent op vrij handige wijze zijne onwetend
heid te hebben bemanteld.
Met den doop alleen, hoe breedbespraakt die ook moge plaats
hebben, komen de geestelijke, zoo min als de vleeschelijke kinderen
verder op hunnen levensweg; daartoe is meer noodig. Zij hebben
behoefte aan eene koesterende verplegende omgeving, die hen
gaarne ziet komen en die zelf onmisbaar is. Gelukkig het land
waar de moeder nog het centrum dezer omgeving wil en kan zijn.
Uitgaande van deze grondgedachte zal men voelen, waarom ik