244
Sluit men (bl. 236) bij het verlengen van eene rechte lijn op een
hindernis, dan zet men achtereenvolgens lijnen uit, die met de ge
geven lijn en ook onderling rechte hoeken vormenmaakt men nu
de derde gelijk aan de eerste, dan zal de vierde loodlijn het ver
lengde van de oorspronkelijke lijn vormen. Bij grooteren omvang
van de hindernis oordeelt de schrijver het beter om van een poly
goon gebruik te maken, alsof de eerst aangeprezen methode niet
juist dan het meest af te keuren was, wanneer de loodlijnen het
kortste worden genomen.
De lengtemeting wordt besproken voor de verschillende gebrui
kelijke instrumenten afzonderlijk, n.m.l. voor meetlatten, ketting
en band en de nauwkeurigheid hiermede bereikt wordt onderling
vergeleken.
Eenige voorbeelden van het bepalen van de lengte van eene
geheel of gedeeltelijk ontoegankelijke lijn, zooals die gewoonlijk in
de leerboeken voorkomen zijn ook in dit werk opgenomen.
Bij het hoekmeten wordt het centreeren bij afwijking van stand
punt en richtpunt behandeld; verder wordt de formule der bolvor
mige driehoeksmeting aangegeven, die kan worden gebruikt om
van een hoek de horizontale projectie te bepalen, zeker voor het
geval dat van een sextant is gebruik gemaakt.
Verschillende methoden voor perceelmeting worden vermeld. Hierbij
wordt ook de vereffening van een gesloten polygoon behandeld;
daar de strenge vereffening volgens de methode der kleinste
kwadraten zeer langdradig en moeielijk is, worden eerst aan de
gemeten hoeken de wijzigingen aangebracht om deze aan de be
staande voorwaarde te laten voldoen. De nog overblijvende ver
schillen wil de schrijver zoodanig doen verdwijnen, dat alleen in
de lengten der zijden verandering wordt gebracht en niet in de
hoeken. De formules hiervoor ontwikkeld zullen naar schrijvers
meening tot dit doel leiden; dit is echter niet het geval, wel ver
dwijnt de sluitfout, maar de hoeken worden gewijzigd.
Om een begrip te geven van de berekening van een primair
driehoeksnet, wordt daarover een en ander medegedeeld. Het
verschil in de geografische lengten en breedten van de uiteinden
van eene driehoekszijde, welke in lengte en azimuth en door de
lengte en breedte van één uiteinde bepaald is, wordt door formules
der boldriehoeksmeting berekend. Daar er echter tusschen de
breedte op „den" bol en de ellipsoïde een verschil bestaat, moet