248
Achtereenvolgens heeft men vereenvoudigingen beproefd en -wijzigingen
gebracht in de voorschriften.
De vele wijzigingen, in de voorschriften gebracht, hadden de eenheid
daarvan, het goed verband gebroken en de behoefte deed zich gevoelen,
het geheel te herzien. Dit geschiedde in het jaar 1898.
Tot vaststelling van deze voorschriften is het nog niet gekomen, waartoe
verschillende omstandigheden hebben bijgedragen.
Volgens de nieuwste voorschriften is van administratieve zijde wel de
grens van vereenvoudiging bereikt.
Men kent slechts twee categorieën van bouwgrond, te weten droge
grond en sawahs, welke gronden bij de classificatie bij schatting tot
verschillende rubrieken gebracht worden.
Op het minuutplan komen nog alleen maar vaste scheidingen voor,
als wegen, rivieren en leidingen of slooten van 3 meter breedteverder
dessa- of gemeente en districtsgrenzen en daardoor worden kadastrale
perceelen gevormd, die districtsgewijze een doorloopend nommer dragen.
Mogelijke mutaties in het kadastrale plan heeft men daardoor tot een
minimum trachten te beperken.
Op de dessakaarten, die dessa'sgewijze kopieën zijn van het minuutplan,
opgemaakt ten behoeve van de schatters te velde, worden de cultuur
grenzen, dat zijn die tusschen droge en natte bouwvelden, opgebracht en
later ook, op aanwijzing van de schatters, de productiviteitsgrenzen.
Hierdoor ontstaan de landrente-perceelen, die onderdeelen zijn van de
kadastrale perceelen en die, voor zooverre zij landrenteplichtig zijn, een
dessavolgnommer ontvangen.
Tot vereenvoudiging is verder bepaald, dat een complex mede geacht
wordt over zijn geheele oppervlakte te behooren tot dezelfde cultuursoort,
volgens de onderscheiding in artikel 41 aangegeven, in de volgende
gevallen
1°. «wanneer daarin stukken grond voorkomen van een andere cultuur
soort dan wel niet landrenteplichtig, waarvan de inhoudsvlakte van elk
stuk op zich zelf één bouw niet te boven gaat;
2°. wanneer langs de grenzen dan wel binnen het complex strooken
grond gelegen zijn van een andere cultuursoort of niet landrenteplichtig
en de breedte dier strooken gemiddeld '10 meter niet te boven gaat;
3°. wanneer de beide cultuursoorten, in artikel 41 genoemd, dan wel
landrenteplichtige gronden, daarin zóó grillig en in kleine stukken door-
eengemengd voorkomen, dat de opmeting van iedere soort te veel kosten
zou veroorzaken."
Bovendien is men er in de twee laatste jaren toe gekomen om, in strijd
met de instructie, ook de triangulatie te verwaarloozen en men heeft
volstaan met de meting van een polygoonnet, aansluitende op de driehoeks-