256
Sommige leden brachten bezwaren in tegen de tegenwoordige regeling
van de verplichtingen der gemeenten ten aanzien van het kadaster. Uit
de bepaling van art. 205, h der Gemeentewet vloeit voor de gemeenten
de plicht voort tot het aanleggen en bijhouden van de dubbelen der
leggers en plans van het kadaster. Nu laat het Rijk voor vernieuwing
van de plans betalen, maar behoudt zelf den eigendom. Dit achtte men
niet rationeel: men meende, dat het Rijk nu ook de kosten voor nieuwe
plans voor zijne rekening behoorde te nemen. Het daartegen wel aan
gevoerde argument, dat de gemeenten, nu zij de kosten van vernieuwing
hebben te dragen, daardoor tot zuinig gebruik der plans worden aan
gespoord, scheen weinig afdoende
De uitgaven, die de gemeenten thans voor het kadaster hebben te doen,
strekken voor een deel ten voordeele ook van niet-ingezetenen, uitwonende
grondeigenaren, en, vooral ook aan onze zuidelijke grenzen, waar vele
gronden in handen van Belgen zijn, eveneens van vreemdelingen. V om-
het verleenen van inzage van de leggers en plans van het kadaster kunnen
evenwel de gemeenten geen rechten heffen, in tegenstelling met het Rijk,
dat ingevolge de wet van 30 Mei 1877 Staatsblad ri°. 132) voor het geven
van inzage doet betalen. Gevraagd werd, of hierin geene verandering
behoorde te worden gebracht en aan de gemeenten de bevoegdheid
behoorde te worden toegekend, voor dergelijke diensten ten bate of van
de eigen kas of van 's Rijks schatkist eene retributie te hellen. Geschiedde
de heffing ten bate van het Rijk, dan zouden uit de opbrengst aan de ge
meenten de kosten van vernieuwing van de plans kunnen worden vergoed.
Naar aanleiding hiervan werd opgemerkt, dat nergens aan de gemeenten
de verplichting is opgelegd, van de leggers en plans van het kadaster
kosteloos inzage te verleenen en met het oog daarop de vraag gesteld, of
het niet reeds thans aan de gemeenten zoude vrijstaan, overeenkomstig
de bepalingen der Gemeentewet, voor deze door haar verstrekte diensten
eene retributie ten bate van de gemeentekas te heffen
Art. 40 o. Enkele leden ondersteunden den wensch van de landmeters
van het kadaster om voor de vergoeding voor reis- en verblijfkosten in
de daaromtrent bij Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 {Staatsblad n°. 4),
gewijzigd bij Koninklijk besluit van 24 Februari 1898 (Staatsblad ri°. 56),
vastgestelde regeling te worden opgenomen. Thans worden de declaraties
van deze ambtenaren door de ingenieurs-verificateur van het kadaster
willekeurig heizien; er zijn gevallen, dat een landmeter voor een geheelen
dag slechts ƒ0,80 ontvangt en voor een etmaal niet meer dan ƒ3,60.
Daartegenover werd opgemerkt, dat er ten aanzien van landmeters in
den regel van vergoeding van reis- en verblijfkosten moeilijk sprake kan
zijn, omdat hunne werkzaamheden uit den aard voortdurende verplaatsing
medebrengen en de vergoeding in het traktement begrepen is.