PENSIOEN-QUAESTIE.
Door de landmeters in de divisie Arnhem is het volgend schrijven
gericht aan den Ingenieur-Verificateur.
Naar aanleiding van nevenstaande aanschrijving (Min. van Fin. 17
Nov. 1902 No. 1 Reg.) en Dom. hebben de ondergeteekenden de eer,
bet navolgende te doen opmerken.
Zooals bekend is, hebben sommige landmeters van het kadaster den
tijd als aspirant-landmeter doorgebracht, dienstbaar gemaakt voor pensioen,
volgens de wet van 9 April 1897 (Staatsblad n°. 85) en andere volgens
de wet van 28 Juni 1898 (Staatsblad n°. 152).
In zijne gevolgen is het een groot verschil geweest, of de wet van
1897 of die van 1898 is toegepast, daar in het eerstgenoemde geval
bedragen voor inkoop zijn gestort, die soms tot boven de f 400.
klommen, en in het tweede geval niets verschuldigd was.
Van landmeters, die geheel in hetzelfde geval verkeeren, van hetzelfde
examen zijn, heeft de een eene groote som gestort, om zijne aspirants
jaren dienstbaar te maken voor pensioen, (wet van 1897), en de andere
heeft hetzelfde voorrecht genoten voor niets (wet van 1898).
Bij Zijne Excellentie den Minister van Financiën is blijkens de aan
gehaalde aanschrijving het denkbeeld in overweging genomen, om aan
«de onmiskenbare onbillijkheden, en de daaruit voortgevloeide
ontevredenheid tegemoet te komen door indiening van een wets
ontwerp».
Ondergeteekenden vertrouwen, dat de milde geest, die in de aangehaalde
aanschrijving wordt aangetroffen, aanleiding moge geven, om in het in
te dienen wetsontwerp de ongelijkheid op te heffen, die er thans bij het
corps landmeters bestaat, door op alle landmeters een zelfde wet toe te
passen, en de gelden, gestort volgens de wet van 1897, te reslifueeren.
Zij vragen dit met te meer vertrouwen, omdat zij meenen te kunnen
aantoonen, dat noch de wet van 1897, noch die van 1898 op de landmeters
van toepassing is.
1°. De wet van 9 April 1897 (Staatsblad n°. 85).
Of deze wet op de landmeters van toepassing is, wordt teruggebracht
tot de vraag: