Het opbergen en de bewaring van het kadastraal archief.
Onder bovenstaanden titel komt in de zesde aflevering van jaar
gang XVII van dit Tijdschrift een stukje voor van den heer W.
Vruggink, dat wij meenen niet onbesproken te mogen laten. Ware
uit de afbeelding en de noot op blz. 213 niet voor een ieder dadelijk
op te maken, dat de toestand van het archief aan de bewaring
Breda erg treurig moet zijn en den schrijver naar de pen heeft
doen grijpen, wij zouden het zwijgen bewaren. Maar nu dit wel
het geval is, en het artikel is geschreven onmiddellijk na het
overlijden van den, in de noot genoemden, over de bewaringen
's-Hertogenbosch en Breda toezicht hebbenden hoofdambtenaar,
en in het licht gegeven werd kort na de uitdiensttreding van den,
voor het archief aansprakelijken, hypotheekbewaarder, meenen wij
den lezers van het tijdschrift enkele inlichtingen te moeten geven,
ter betere beoordeeling der waarde van genoemd stuk en ter voor
koming van verkeerde gevolgtrekkingen.
Wanneer men, strevende naar verbetering van te wraken toe
standen, zich niet meer houdt aan het: laver son lintje sale en
familiemaar, zooals door den heer V. is geschied, den ambtelijken
weg verlaat, om openlijk aan te toonen de meest denkbare ver-
waarloozing van bepaald aangeduide zaken in eigen vak, in de hoop
daardoor de gewenschte verbetering te krijgen, dan doet men een
zeer gewichtigen stap. Men begeeft zich dan op publiek terrein,
waar ieder die wil de klachten kan hooren en het zijne ervan zal
denken. Dit deed de heer V. door het plaatsen van zijn artikel in
het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, een
orgaan, dat niet uitsluitend gelezen wordt door ambtenaren van het
kadaster, maar ook door tal van belanghebbenden en belangstellenden,
zoowel in het binnen- als buitenland.
Wat zullen al die lezers wel denken en zeggen, wanneer zij nog
onder den eersten indruk van het alarmgeroep zijn, wanneer zij,
na lang turen op het ergerlijke prentje, hun blik hoofdschuddend
hebben afgewend? Zij zullen waarschijnlijk aldus resumeeren;