40
Te gelijk kwam de groote campagne van de landbouwers voor protectie.
Sommige vrijhandelaars bezweken min of meer, kregen neiging tot het
heffen van graanrechten, men was overtuigd, dat de stand der landbouwers
ontlast moest worden. Deze neiging om den boerenstand te ontlasten
kwam in 1896 vooral tot uiting bij de behandeling van het wetsontwerp
dat nu wet is en zooveel aanstoot gegeven heeft.
Nu is het een zeer ingewikkelde materie en het is haast onmogelijk
in het korte tijdsbestek dat ons nog ten dienste staat, de geheele zaak
uiteen te zetten, maar de hoofdzaak is, dat de gebouwde eigendommen
worden gesplitst in drie categorieën. Art 2 regelt den belastbaren op
brengst van de hoeven, art. 3 die van fabrieken, werkplaatsen enz., die
slechts voor een klein gedeelte tot woning worden gebruikt, en art. 4
die van de andere gebouwen, dat zijn de burger- en arbeiderswoningen.
Nu wordt volgens art. 2 de hoeve geschat op l'/2 pet. van de stichtings-
kosten, de fabrieken enz volgens art. 3 op 6 pet. der verkoopwaarde, en
de woningen volgens art. 4 op de huurwaarde of op den huurprijs
Nu is bepaaldelijk art. 2 de steen des aanstoots, waar de belastbare
opbrengst der hoeven ot boerderijen geregeld wordt.
Het artikel luidt als volgt:
«De belastbare opbrengst van gebouwde eigendommen tot hoeven be-
hoorende, wordt, voor zoover zij tot gebruik van hem die het bedrijf
uitoefent, bestemd zijn, gesteld op een en een half percent van het bedrag,
naar de gebruiken der streek noodig voor de stichting van woningen,
bergplaatsen, stallen en werkplaatsen, voldoende voor de uitoefening van
het bedrijf in zijn bestaanden omvang.
«Verkeeren de in het vorig lid bedoelde gebouwen in zoo ongunstigen
toestand, dat de huurwaarde van de hoeve daardoor gedrukt wordt, dan
wordt de belastbare opbrengst zooveel lager gesteld als de vermindering
van de huurwaarde bedraagt.
«Onder de bepalingen van dit artikel vallen de gebouwen of gedeelten
van gebouwen, welke, kennelijk dienende om te zamen met gronden,
waarop landbouw, veeteelt, tuinbouw, boom- of bloembollenkweekerij
wordt gedreven, gebruikt te worden, afgescheiden van die gronden, geene
of slechts geringe huur zouden kunnen opbrengen."
Nu luidde het oorspronkelijk artikel, door Minister Sprenger van Eyk
ingediend in aanhef aldus: «De belastbare opbrengst van gebouwde
eigendommen tot hoeven behoorend wordt gesteld op 3*/a percent van
de waarde."
Dit was dus op dezelfde leest geschoeid als art. 3 ten aanzien van
fabrieken enz., waar 7 percent van de verkoopwaarde werd gesteld.
Echter bij de schriftelijke behandeling werd betoogd door de Kamer, dat
deze wijze van schatting niet vol te houden was en kwam de Minister