44 tusschen de schatting; naar art. 2 der wet, van gebouwde eigendommen tot hoeven behoorende, en die van woningen geschat volgens art 4. En in sommige dier adressen worden voorbeelden vermeld van schatting volgens hel eene en schatting volgens het andere artikel, terwijl daarbij zeer uiteenloopende middelen worden aan de hand gedaan om aan de beweerde misstanden te gemoet te komen. «Voor bezwaren van dezen aard geeft de wet geen uitweg, integendeel heeft zij bij het in den bekenden zin geamendeerd art. 2, voor de woningen tot hoeven behoorende eene andere wijze van schatting gewild dan voor de overige en een billijke verhouding beoogd in de wijze van schatting van beide categorieën, waardoor dan ook, volgens het Voorloopig Verslag, in verschillende deelen des lands bevredigende uitkomsten zijn verkregen. Mocht dit niet allerwege het geval blijken te zijn en, als gevolg daarvan, nevens bezwaren van anderen aard, belangrijk nadeel voor de inkomsten van plattelandsgemeenten zijn te voorzien, dan is hiertegen, naar het ge voelen van den ondergeteekende, voorloopig, d. i. vóór het tijdstip waarop door de hoofdcommissie verslag zal zijn uitgebracht van de uitkomsten der herziening, niets te doen. Eerst daarna kan de zaak worden overzien en zal het oogenblik zijn aangebroken om zoo noodig maatregelen te nemen ter tegemoetkoming aan de gerezen bezwaren." Dat er in 'vele gedeelten des lands goede uitkomsten verkregen zijn, is mogelijk; maar in de brochure van den heer Verver kan men vinden, dat in Zuidholland, Friesland en Drenthe dergelijke misstanden aangetroffen worden; ook daar blijkt de wet volstrekt niet voldoende; maar in het bijzonder is dit het geval in de provincie Groningen. Wat zegt de Minister nu verder, en daartegen heb ik bezwaar. Ten eerste, dat hij wil afwachten wat de hoofdcommissie voor de herziening zal rapporteeren. Ik kan daarmede tot op zekere hoogte genoegen nemen, maar ik wil toch den Minister de illusie benemen, alsof door dat rapport de zaak gewijzigd laat mij royaal zijn en zeggen belangrijk gewijzigd zal worden. Dat is onmogelijk, want het ligt niet aan de schattingmaar aan de wet. Ten slotte zegt de Minister evenwel in verband met het voorgaande in de Memorie van Beantwoording«Bepaaldelijk zal bij gelegenheid van de behandeling van het volgens art. 36 in te dienen wetsontwerp, zijn te overwegen of, en, zoo ja, op welke wijze, aan bedoelde bezwaren moet worden te gemoet gekomen." Dat laatste acht ik minder juist. Bij de behandeling van dit wetsont werp zullen wij aan de zaak niets kunnen doen. De zaak behoort niet bij dit artikel maar bij de wet zelf. Alleen wetswijziging kan verbetering geven. De Minister zal bij nadere bestudeering van de quaestie zien, dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 44