4G
ontwerp voor in te dienen. En nn moeten eerst de belanghebbenden
worden gerust gesteld. Wanneer de Minister zegthet is mijn overtuiging
dat er verandering moet komen, ik zal zorgen dat in ieder geval bet.
nadeel worde weggenomen, dan worden de ingezetenen ten minste voor
bet oogenblik gerust gesteld, die nu in vreeze zitten, of zij zoo zullen
worden geplukt, als de bedoeling schijnt te zijn van deze wet.
De heer Bos: Mijnheer de Voorzitter! In het tegenwoordige stadium
van het debat zal ik met een enkel woord kunnen volstaan om datgene
aan te bevelen wat in het breedvoerig betoog van den geachten afgevaar
digde uit Appingedam reeds is gezegd over den onhoudbaren toestand die
in het leven is geroepen door de wet van 2 Mei 1897. Het is inderdaad
dringend noodig dat tot wetswijziging worde overgegaan en in de grieven
worde voorzien, die inderdaad zeer ernstig zijn.
De geachte afgevaardigde uit Appingedam heeft verschillende voorbeelden
aangehaald uit de provincie Groningen en ons deze in afbeeldingen voor
oogen gesteld. Dit heeft inderdaad het groote voordeel dat men daardoor
een overzicht krijgt, duidelijker dan door cijfers kan worden gegeven, van
den toestand zooals die worden zal. en tevens dat de belangstelling in de
provincie Groningen wordt versterkt. Wie weet of wij in het vervolg
niet het omgekeerde zullen zien van datgene wat wij de vorige week zagen,
toen een afgevaardigde uit het Noorden opkwam voor de belangen van
Zuid-Limburg, en ook de afgevaardigden uit het Zuiden zullen opkomen
voor de belangen van het Noorden.
Een nadeel heeft echter de wijze van handelen van den geachte afge
vaardigde uit Appingedam, dat men daardoor allicht in den waan zou
kunnen verkeeren, dat het hier een locaal belang gold, en dit is volstrekt
niet het geval. Ik heb onderscheidene leden der Kamer gesproken, die
mij medegedeeld hebben, dat dezelfde bezwaren zich voordoen in Noord
holland, in verschillende deelen van Zuidholland, in het noorden van
Friesland en in Drenthe. Deze bezwaren zijn inderdaad ernstig genoeg
om tot verbetering te nopen.
Waarop ik nu de aandacht wensch te vestigen is dit, dat door de wet
van 2 Mei 1897 de grondslag van een zakelijke belasting is weggenomen.
De wet van 26 Mei 1870, die door den geachten afgevaardigden uit
Appingedam is aangehaald, heeft een einde gemaakt aan een langdurigen
strijd op het gebied van de grondbelasting en men mag zeggen dat daarin
het beginsel is vastgelegd van het zakelijk karakter dat de grondbelasting
in ons land zou dragen.
Daarbij is op den voorgrond gesteld, wat betreft die moeilijk te schatten
gebouwen, welke tot landbouwhoeven behooren, dat vrijstelling van land-
bouwsc'nuren en bergplaatsen zou gelden. De heer Schaper heeft er