47 reeds op gewezen dat deze bepaling later is vervallenmaar van de zijde der landbouwers, in het Noorden vooral, is op herstel reeds aangedrongen. In 1897 is men nog veel verder afgeweken van wat een degelijke en deugdelijke grondslag voor een zakelijke belasting moest zijn. Om dat aan te toonen wensch ik even mede te deelen hetgeen mij is gebleken ten opzichte van de schattingen, die in het Noordeu hebben plaats gehad. Men heeft daar deze moeilijkheid ondervonden, die ook elders zal zijn ontmoet, dat men had na te gaan waar een gebouw begint het karakter te krijgen van een gebouw tot een hoeve behoorende; wanneer bijv. een arbeiderswoning als zoodanig is te beschouwen en wanneer als een kleine boerderij. Die vragen zijn op zeer verschillende wijze opgelost. Op sommige plaatsen heeft men gezegd, dat als de bewoner 4a5H.A. bebouwt en daarop geregeld werkzaam is, zijn woning is te beschouwen als een boerderij en art. 2 dus daarop van toepassing is, in andere streken heeft men bet karakter van een boerderij aan een gebouw toegekend, wanneer daarin maar een koe op stal stond. In Drenthe is men zelfs zoover gegaan de aanwezigheid van een paar schapen of geiten reeds als kenmerk van een boerderij te beschouwen. En nu krijgt men dezen toestand, dat indien men naast elkander heeft twee gelijke arbeiderswoningen, in een van welke een koe op stal staat en in de andere niet, de een beschouwd wordt als hoeve. Stel nu, dat de waarde van die woning is f 600, dan zal de belastbare opbrengst van de eerste zijn f 9, terwijl die van de andere woning misschien zal bedragen 40. Dit is dus een zonder linge toestand, waar degene die in meerderen welstand verkeert, in gunstiger toestand komt, terwijl daarvoor in den aard van het belasting- voorwerp geen reden is gelegen. Maar dit niet alleen, wanneer de toestand verandert, wanneer de man zijn koe verliest, zal het gebouw volgens art. 7 van de wel op de grond belasting van 26 Mei 1870, van bestemming veranderen en kan het niet meer als een hoeve, maar moet het als een woning worden beschouwd en zal dus de man, die armer is geworden, in het volgend jaar hooger worden aangeslagen. Men gevoelt dat hier dus gekomen is een persoonlijk element in de be lasting, die een zakelijke moet zijn, wat onmogelijk kan worden geduld, wanneer men niet op den duur tot de meest zonderlinge verhoudingen zal geraken. Ik kom tot een ander punt. Bij de schatting beeft men rekening moeten houden met de waarde van een gebouw, dat noodig is voor een bedrijf in den omvang, waarin dit door den bewoner van dit gebouw wordt uitgeoefend en nu is daarbij mede in aanmerking genomen de grond die bijgehuurd is; wat krijgt men daardoor in sommige gevallen? Dat een boer, die 40 H.A. in eigendom

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 47