48 heeft, maar er 20 bij heeft gehuurd, zijn gebouwde eigendommen hooger ziet schatten, omdat de waarde van een gebouw zooals dat noodig is voor een bedrijf, op 60 H.A. uitgeoefend, grooter is dan voor 40 H.A. Wanneer hij nu een volgend jaar geen grond bijhuurt, moet dan de belastbare opbrengst zijner gebouwen worden verminderd? De wet van 26 Mei 1870 voorziet daarin dan niet. Ik zou door nog meerdere voorbeelden kunnen aantoonen, dat wij door deze bepalingen aan de grondbelasting haar zakelijk karakter ontnemen en daarop invloeden laten werken, die er vreemd aan behooren te blijven. Het is niet mijn voornemen mij verder te verdiepen in de bijzonder heden van de schattingen die hebben plaats gehad, maar ik meen deze zaak dringend aan de aandacht van den Minister te moeten aanbevelen, omdat, indien de grondbelasting voor gebouwde eigendommen haar zakelijk karakter verliest, het niet mogelijk is ze langer tot grondslag te doen dienen van het hooge gebouw van provinciale en gemeente-opcenten, dat daarop in verschillende deelen des lands wordt opgericht. Ik steun dus den aandrang tot wijziging der wet en wijs in dien zin op een adres van het hoofdbestuur der Groninger Maatschappij van land bouw en nijverheid, waarin wordt aangedrongen op terugkeer tot bet stelsel van 26 Mei 1870. een stelsel waarbij de woning wordt geschat als woning, en de landbouwscliuren en dergelijke gebouwen worden vrij gesteld, daar de waarde daarvan reeds is opgenomen in de taxatie van den grond. Er is reeds door den geachten afgevaardigde uit Appingedam aan her innerd, dat de ambtsvoorgangers van dezen Minister, de heeren Pierson en Sprenger van Eyk op dit punt inderdaad niet of slechts zeer ten deele zouden instemmen met hetgeen is geschied, vooral nu gebleken zijn de resultaten der taxatie. Ik hoop van harte dat bet deze Regeering zal gegeven worden de noodige verandering aan te brengen en wel zeer spoedig. De heer van Dedem: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch een enkel woord te zeggen naar aanleiding van de rede van den geachten afge vaardigde uit Appingedam, den heer Schaper, die het deed voorkomen, alsof art. 2 der wet betreffende herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen alleen was tot stand gekomen om de boeren te pro pageeren. Hij noemde het een boerenquaestie en stelde het voor, alsof bij die gelegenheid de boeren zijn schadeloos gesteld voor het gemis van andere protectie, waarom zij te vergeefs hadden gevraagd. Dit is echter volkomen onjuist. Dat men in 1873 van de m. i. juiste bepalingen is afgeweken, namelijk dat men de woningen der boeren als gewone woonhuizen taxeerde, maar de landbouwscliuren, bergplaatsen en stallen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 48