4
Duitschlandvoorkomende in het Tijdschrift voor privaatrecht,
notariaat en fiscaalrecht, jaarg. 1901, bl. 113 a 188. Daarin wordt
in de eerste plaats gegeven een vrij uitvoerig overzicht van- en
een kritiek op de Pruisische jurisprudentie over de beteekenis van
de aanduiding der onroerende goederen in het grondboek door
middel van het kadaster. Dit overzicht getuigt van ijverige bronnen
studie, waaraan ik gaarne hulde breng. Voor de verdiensten,
welke dit overzicht ontegenzeggelijk heeft, acht ik het te betreuren,
dat de schrijver na eenigszins gewaagde voorspellingen omtrent
de toekomstige Duitsche jurisprudentie zich heeft laten verleiden
tot het maken van zoogenaamde „gevolgtrekkingen voor Nederland",
welke met het voorafgaande meer in schijn dan in werkelijkheid
verband houden.
De „gevolgtrekkingen en opmerkingen" komen in 'tkort hierop neer:
„De twee voornaamste levensuitingen van een volk zijn: zijn
taal en zijn rechtGelukkig het volk, dat zich zoowel in
zijn taal als in zijn recht onderscheidt van omringende staten. Zijn
onafhankelijk bestaan is voor langen tijd verzekerd. Wij Neder
landers verkeeren niet in dat geval. Onze taal is, men moge het
nog zoo luide tegenspreken, niets dan een onderdeel van het plat-
Duitsche taaleigen. Het dient tot niets deze waarheid te verbloemen.
Maar daarom zijn wij verplicht het andere onderscheidingsteeken,
ons recht, zoo zuiver mogelijk te houden, vooral en bovenal tegen
over de rechtsinstellingen van taalverwante volkeren" (bl. 186).
„Een wetgever, die een rechtsgeldig kadaster in Nederland zou
invoeren, zou aan het rechtsbewustzijn van ons volk en daarmede
aan zijn nationaal bestaan een geweldigen schok toebrengen" (bl. 187).
„In de praeadviezen en vooral bij de beraadslagingen op de
vergadering der Notariëele Vereeniging van 29 September 1900
hoort men van enkele zijden niets dan lof voor de vreemde, smaad
voor de inheemsche instellingen. Tegenover het juridisch (El)dorado
van het buitenland is Nederland een „China in Europa" te noemen
(bl. 185).
„Ons onderzoek bracht reeds aan het licht dat de Duitsche
rechtstoestanden in onze materie niet alleen geheel anders waren
Sommige taalgeleerden beweren met evenveel beslistheid, dat ons recht in
hoofdzaak slecht vertaald Fransch recht is. Stel dat beide uitspraken waar zijn,
dan ligt de treurige conclusie vlak voor de hand