51
tingen geschied in strijd met de bepalingen der wet en toen heeft men
gereclameerd, maar geen recht gekregen, omdat hierdoor de regelmatige
werking der wet zou zijn verhinderd.
Ik geloof, dat wanneer een wet niet in alle gevallen voorziet, zij toch
nog wel door goede instructies van den Minister kan uitgevoerd worden,
zonder dat het noodig is de wet te herzien.
Wanneer mocht blijken, dat er onjuiste schattingen zijn geschied, dan
ligt dit hoofdzakelijk aan verkeerde toepassing van het eerste lid van art.
2, waaruit ten onrechte schijnt te zijn afgeleid, dat het getal hectaren,
bij een hoeve behoorende met een vast cijfer moet worden vermenigvul
digd om de huurwaarde te krijgen.
Indien het noodig mocht zijn art. 2 door wetswijziging te verduidelijken^
dan behoeft niet overal een nieuwe schatting plaats te hebben, doch alleen
op die plaatsen, waar verkeerde uitkomsten zijn verkregen.
Ik wensch nog te constateeren, dat de uitkomsten der schatting op zeer
vele plaatsen bevredigend zijn en dat in mijn omgeving in Overijssel eerder
te hoog dan te laag is geschat.
De heer van A lphen: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal, trouwens naar
mijn gewoonte, kort zijn, maar wil toch even het woord nemen, om ge
deeltelijk te erkennen de dwalingen, die bij de uitvoering der wet van
1897 hebben plaats gehad, zooals door den heer Schaper in het breede is
uiteengezet, en ten andere voorwaardelijk te steunen, hetgeen de heer
van Dedem heeft gezegd, namelijk dat het misschien mogelijk kan zijn
om alsnog door gewijzigde instructiën in sommige plaatsen de schattingen
in orde te brengen.
Ik had de eer lid te zijn der Kamer, toen deze wet werd aangenomen
en heb ook mijn deel gehad aan de aanneming van het amendement be
treffende de schatting van gebouwen, die tot hoeven behonren.
Ik heb dit met groote gerustheid gedaan, omdat ik voorzag, dat dit
althans voor de terreinen, waar ik bekend ben, goed zou werken en ik
heb daarvan voldoening gehad. Als districts-voorzitter eener commissie
voor de herziening der schatting van de ongebouwde eigendommen heb
ik die zóó trachten te leiden dat, wanneer later een billijke huurwaarde aan
de gebouwen werd toegekend, deze te zamen met de waarde voor de onge
bouwde eigendommen gesteld, overeenkwam met de werkelijke pachtwaarde.
Ik heb mij toen niet vergist, want ik kan de heeren verzekeren, dat
toen de schattingen in de omgeving mijner woonplaats ter visie hebben
gelegen, deze volkomen goed bleken te zijn voor de gebouwen tot hoeven
behoorende.
Het blijkt dus, dat ik met een zekere kennis van zaken was te werk
gegaan bij de behandeling van het wetsontwerp.