52 Maar wat was de fout? Wij zijn indertijd bezield geweest met de bedoeling de zaak zoo goed mogelijk te maken, maar ik geef toe dat, wanneer men van uit Gronin gerland en van waar ook, enkel zijn heil gezocht heeft in het beknibbelen van het percentage, men niet doelmatig gehandeld heeft. Men had moeten opzetten een gewijzigd stelsel in plaats van wat nu in de wet gelegd is, zoodat het voor de provincie Groningen en waar thans elders de zaak hapert, toepasselijk zou zijn en goed zou kunnen werken. Men heeft dat niet gedaan, maar alleen getracht nog verder af te dingen. Daaraan heb ik niet medegedaan, omdat ik overtuigd was, dat voor zoover ik speciaal kon beoordeelen, de wet goed zou werken. Nu is mijn eeriig doel den Minister in overweging te geven toch vooral nu reeds op dit punt geen beslissend antwoord te geven, maar de zaak met al de aandacht die ze waard is en in dit geval broodnoodig heeft, nader te overwegen, hetzij dan dat men iets wat ik op zich zelf niet zeer loffelijk zou vinden verschillende percentages voor de aanslagen naar de schattingen zou moeten maken, zij het dat men nog eens overdoet wat verkeerd gedaan is en een andere instructie aan de commissiën geeft. Aldus zou men de zaak misschien in orde kunnen brengen, hoewel vol komen goed arrangeeren mij vrij wel onmogelijk schijnt. Ik weet niet of de Minister het met mij eens is, maar ik meen, dat de grondbelasting in het geheel weinig reden van bestaan heeft nu de ver mogensbelasting bestaat, want de grondeigendom wordt aldus tweemalen belast. Maar het is niet anders; het Rijk kan niet de opbrengst der grond belasting missen en de oude quaestie zal ik nu niet ophalen of zij grond rente dan wel belasting is. Daaromtrent heb ik mijn gevoelen, maar dat punt is niet aan de orde. Nu spijt het mij dat de geachte zoo scherpzinnige voorzitter van de hoofdcommissie voor de gebouwde eigendommen, de heer Sprenger van Eyk, toen de moeilijkheden kwamen, zich van zijn post teruggetrokken heeft. Wat de aanleiding daartoe geweest is, of hij wellicht een middel wist dat de toenmalige Minister niet goedkeurde, of wat ook, ik weet het niet. Ik betreur het feit. Ik eindig met deze zaak nogmaals den heer Minister in de meest ernstige overweging te geven. De heer Zijl ma: Ik heb met veel genoegen gehoord de woorden van de geachte afgevaardigden uit Appingedam en Winschoten, de heeren Bos en Schaper. Inzonderheid met de rede van den heer Schaper kan ik mij zoo goed vereenigen als slechts zelden het geval was. Ik had dan ook het woord niet gevraagd, indien er in deze rede niet iets geweest was dat mij onaangenaam getroffen heeft.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 52