53
De lieer Schaper erkende dat sommige leden die vroeger voor het
amendement der Commissie van Rapporteurs gestemd hebben waar
door de wet bedorven is thans een ander gevoelen zijn toegedaan.
Althans dat scheen zoo, na hun verklaringen, afgelegd, zooals hij
daarbij tusschen twee haakjes opmerkte, «in den verkiezingstijd» onder
andere ook door de heeren Schepel en Zijl ma, die met name worden
genoemd.
Ik had zoo iets van den heer Schaper niet verwacht, het werpt op mijn
verklaring een vreemden schijn en die uitlating heeft mij dan ook zeer
leed gedaan.
Over de wet zelf zal ik niet veel zeggen.
Het gebeurt vaak dat een aangeslagene klaagt over te hoogen aanslag
en zich daarbij beroept op een ander die lager aangeslagen is.
Maar dat over een aanslag en corps, zooals nu bleek van de Maatschappij
van Landbouw en Nijverheid in de provincie Groningen, welke nagenoeg
geheel uit landbouwers bestaat geklaagd wordt als zijnde onrechtvaardig
door de wet bevoordeeld, dat is iets wat in de annalen der belastingge
schiedenis zeker schaarsch wordt gevonden.
Dit is dan ook wel het beste bewijs dat de wet niet deugt en hoogst
onbillijk is.
De groote fout komt hiervan dat men de schuren in 18/0 heeft aange
slagen, en van dat stelsel niet geheel afgeweken is.
Dat is een groote onbillijkheid, want nu gaf dit toch voor de schuien
een dubbelen aanslag.
Men heeft vergeten, dat de schuren reeds bij de ongebouwde eigendom
men waren aangeslagen en die fout moet worden hersteld, Die fout was
in het ontwerp van den Minister Sprenger van Eyk niet wegge
nomen, en is om daaraan tegemoet te komen door het amendement der
Commissie van Rapporteurs nog zelfs verergerd.
De heer Harte van Tecklenburg, Minister van FinanciënMijn
heer de Voorzitter! Verschillende sprekers hebben hier de wet tot her
ziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen ter sprake
gebracht. Het is een zeer gewichtig onderwerp. Onmiddellijk bij mijn
'optreden vond ik die quaestie mij voorgelegd. Tal van requesten uit
onderscheidene deelen des lands, maar voornamelijk uit de provincie
Groningen, waren tot den Minister van Financiën gericht, behelzende
klachten over de werking van art. 2 dier wet, en door middel van illustra
ties en photographieën werd aangetoond, dat de toepassing van dat artikel
zeer onbillijke gevolgen had. Ik wil dan ook volmondig verklaren, den
indruk te hebben gekregen, dat deze zaak niet in orde is en dat wij ver
moedelijk zullen moeten komen tot een wijziging der wet. Daarin ligt
4