54
dus de moeilijkheid niet, maar zij bestaat in de beantwoording der
vraag, hoe wij er toe moeten komen en wat er gedaan behoort te
worden. Men mag niet uit bet oog verliezen, dat art. 2 niet is tot
stand gekomen op initiatief der Regeering, maar op initiatief van de
Kamer.
Men mag ook niet vergeten, dat terwijl door de toepassing van dat
artikel de belangen van zekere categorieën van personen geschaad worden
ik neem aan, dat dit het geval is, ofschoon ik mij voorloopig liever
van een bepaalde uitspraak onthoud daartegenover weder andere cate
gorieën staan, die uit deze toepassing voordeel trekken. Deze omstandig
heid in verband met het reeds vermelde feit, dat de regeling op initiatief
van de Kamer en niet van de Regeering, is tot stand gekomen, maakt de
oplossing van het vraagstuk tot een zeêr moeilijke.
Wat behoort nu gedaan te worden'? Ik geloof dat voorloopig door de
Regeering niets kan worden gedaan. De hoofdcommissie is op ditoogen
blik nog bezig met de herschattingen en vóór den afloop daarvan mag de
Regeering, dunkt mij, ten deze niet ingrijpen. De herschattingen moeten
eerst afloopen, daarna zal die hoofdcommissie verslag uitbrengen. Nu
moge de geachte afgevaardigde, de heer Schaper zeggen, dat dit verslag
niet veel nieuws zal behelzen, het zal niettemin geraden zijn het uitbren
gen daarvan af te wachten. In elk geval zullen daarin veel feitelijke
gegevens voorkomen, en aangezien de verschillende adressen door den
Minister van Financiën aan de hoofdcommissie zijn toegezonden, zal deze
vermoedelijk ook over de daarin behandelde zaak haar oordeel mededeelen.
En waar die commissie is saamgesteld uit deskundige mannen, die zeiven
de bestreden wet in honderde gevallen hebben toegepast, mag men ver
wachten, dat, indien er een solutie in deze mocht bestaan, zij ook door
haar zal worden aangeven; althans dat waardevolle gegevens zullen worden
verstrekt, die tot oplossing van de moeilijkheid, zoo die mogelijk is, zullen
kunnen leiden.
Ik geloof daarom dat men op dit oogenblik inderdaad het best doet
met rustig af te wachten, en zulks vooral in verband met de omstandig
heid, dat de toepassing van de wet niet zal kunnen plaats vinden zonder
dat de Kamer nog een woord heeft meegesproken, Dit kan, dunkt mij
tot geruststelling leiden.
Nu meen ik, dat de Regeering het eorrectst handelt met zich strikt te
houden aan de bepaling van de wet. Artikel 36 verplicht haar, binnen
zekeren termijn, na afloop der herziening, tot de indiening van een wet.
Welnu, bij die gelegenheid zal de Kamer volkomen duidelijk van haar
gevoelen kunnen doen blijken. Er is voor de Regeering ten deze alles
aan gelegen dat de Kamer zelf van haar gevoelen blijk geve; de Kamer die,
zoo er een schuldige is, als zoodanig moet worden beschouwd, omdat zij