55 dat artikel bij amendement in de wet heeft gebracht, en dat dus strikt genomen door haar toedoen deze bezwaren zijn ontstaan. Men begrijpe mij goed, ik breng hier geen verwijt in het midden, maar constateei alleen feiten. Welnu, de Regeering zou het meest gedekt zijn wanneer juist van de zijde der Kamer een votum werd gegeven, waaruit bleek dat verandering op dit punt noodzakelijk is. Ik geloof daarom dat de houding in de memorie van Antwoord door de Regeering aan genomen gerechtvaardigd is, als zijnde in overeenstemming met de wet en tevens het meest geschikt om een oplossing der moeilijkheid te bevorderen. lntusschen bestaat er alle reden om de ongerustheid, op welker bestaan vooral in het Noorden des lands, meer dan een der geachte sprekers heeft gewezen, zooveel mogelijk te kalmeeren. Men kan er zeker van zijn, dat de toepassing van het gevreesde wets artikel niet zal plaats hebben, voordat de Kamer in die aangelegenheid heeft kunnen ingrijpen, al ware het alleen maar bij de behandeling van de door art. 36 voorgeschreven wet, die in elk geval aan de toepassing van het geïncrimineerde art. 2 zou moeten voorafgaan. De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer het mij vergund is om nog in het kort te antwoorden op datgene wat de Minister heeft gezegd, dan wensch ik dit toch ook even te doen op datgene wat door anderen, en in het bijzonder door de heeren van Dedem en Zijlma, is aangevoerd. De heer van Dedem ontkent dat de boeren door deze wet worden geprotegeerd. Ik heb geen reden om daarover na wat de heer van Dedem verder heeft gezegd nu hier te gaan twisten; mij dunkt dat wil dit punt kunnen laten rusten. Ik blijf mijn standpunt handhaven, hoewel ik vol komen het recht van den heer van Dedem erken om mijn meening te betwisten. Mij komt deze zaak van ondergeschikt belang voor. De heer van Dedem zegt thans, dat hij deze zaak volstrekt niet van ondergeschikt belang acht; doch daarover wil ik thans niet spreken; niet omdat ik door zijne argumenten overstelpt ben, maar nu hij zelf erkent, dat de boeren door de wet van 1870 geknepen waren, zoodat een volgende wet hen moest ontlasten, kan ik mij hierbij bepalen De heer van Dedem: Het goldt hier recht te doen. De heer Schaper: Volgens de heer van Dedem is dat recht doen, mij komt het voor, dat hier van bevoorrechting sprake is. Volgens de boeren zelf is dit trouwens ook het geval.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 55