61 De heer Harte van Tecklenburg, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Schoterland, de heer van der Zwaag, heeft gesproken over rijksklerken, maar ik betwijfel zeer of ue personen die hij bedoelde, wel eigenlijke rijksklerken zijn. Hij noemde ze zoo, maar de nadere omschrijving, die door hem gegeven werd, doet mij vermoeden, dat hij hier bedoeld heeft de gewone klerken. Deze geheele zaak is tamelijk ingewikkeld. Er zijn vele soorten van klerken. Zij vervallen in twee groote hoofdgroepen, de rijks- en de ge wone klerken. Maar ook hier heeft men weder verschillende categorieën te onderscheiden. Men heeft klerken van beide soorten zoowel bij de directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, als bij de registratie, die weder onderverdeeld zijn in klerken ter directie, ter inspectie en ont vangers klerken. Voorts heeft men rijks- en gewone klerken bij de hypotheekkantoren, die weder gesplitst worden in hypotheek- en kadaster klerken en eindelijk heeft men nog klerken bij de Staatsloterij. Al de klerken verkeeren in onderling verschillende omstandigheden. Aangenomen dat de geachte afgevaardigde heeft gesproken over de gewone klerken, dan komt zijn aandrang hier op neder, dat dezen zullen worden opgenomen onder de eigenlijke rijksklerken. Ik heb geen gelegenheid gehad, wijl deze zaak niet in de gewisselde stukken was ter sprake gebracht, om dit onderwerp geheel te doorgronden, maar ik heb er toch voldoende kennis mede gemaakt om te kunnen ver zekeren, dat de bezwaren tegen vervulling van het verlangen van den geachten afgevaardigde geenszins onbeteekenend zijn. Immers, wij hebben hier te doen met de gewone klerken op de kantoren van de hypotheek bewaarders, terwijl de hypotheekbewaarders zeiven zeer geringe trakte menten van den Staat ontvangen. De hypotheekbewaarders te Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage ontvangen zelfs niets, zij vinden hun beiooning in de door het publiek te betalen vergoeding voor de van hen gevraagde en door hen verrichte hypothecaire werkzaamheden. Ik herhaal, de zaak is in de stukken niet ter sprake gebracht, en ik zou haar dus kunnen laten rusten. Toch wil ik den geachten afgevaardigde dienaangaande een toezegging doen, n.l. te zullen overwegen of het geval van de rijksklerken niet kan worden uitgebreid in verband met de vast stelling van een normaal getal rijksklerken op elk hypotheekkanloor. Ter voorkoming van misverstand voeg ik hier echter dadelijk bij, dat dit niet medebrengt de verheffing van alle gewone klerken op de hypotheek kantoren tot rijksklerken. Dit toch zou reeds afstuiten op de omstandig heid, dat er in de verschillende gedeelten van het jaar groot verschil bestaat in de hoeveelheid te verrichten werkzaamheden, waaruit voortvloeit groote afwisseling van lijdelijke behoefte aan hulppersoneel op de afzon derlijke kantoren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 61