63
rnaken, zal men de ouderen, die men als de vaders van het korps kan
aanmerken, niet mogen uitsluiten Wanneer nu voor die 42 ouderen
wordt overgegaan tot de wijziging in het Yoorloopig Verslag aangege\en,
namelijk dat men de verhooging van ƒ100 niet om de 4 maar om de 3
jaren zou toekennen, dan geloof ik dat de zaak geregeld zou zijn.
Niet voor het korps als zoodanig neem ik het op, want daarvoor kan
de regeling niet anders dan vrij billijk worden erkend, maar ik neem het
op voor hen die het langst hebben gediend en die men op hetoogenblik
afwijst, terwijl men zelf erkent, dat zij groote diensten aan den Staat
hebben bewezen. Ik verzoek den Minister nogmaals ernstig te overwegen
of ten deze niet een milder toestand kan en moet worden in het leven
geroepen.
De heer Harte van Tecklenburg, Minister van Financiën: Mijnheer
de Voorzitter! Inderdaad, de gronden in de Memorie van Antwoord ont
wikkeld moeten ook den geachten afgevaardigde doen inzien, dat er geen
reden is deze ambtenaren als zoo bijzonder beklagenswaardig voor te
stellen; zij hebben verkregen wat zij in vroeger jaren hebbengewenscht,
en dat verre overtreft, het hoogste wat zij bij hun oorspronkelijke aan
stelling in uitzicht hadden.
Ik moet daarom ten deze bij mijn afwijzende houding volharden.
De heer Smeenge: Mijnheer de Voorzitter! Men zou uit 'sMinister
woorden kunnen afleiden, dat hij nu bepaald afwijst er nog eens over te
denken. Tk doe dat niet. Ik heb duidelijk aangetoond, dat het in de
Memorie van Antwoord gegeven motief niet juist is en dat men daarom
niet kan volstaan met eenvoudig te zeggen: ik blijf er bij en zal niets
aan de zaak doen.
Dat de Minister zich niet dadelijk bereid verklaart het te zullen ver
anderen vind ik verklaarbaar; dat hij thans niet met mij medegaat kan
ik billijken, niet dat hij alles zou afwijzen.
Indien men zelf een regeling voor het vervolg in het leven roept, om
een goeden toestand te krijgen, dan gaat hel niet aan de menschen, die
den Staat groote diensten hebben bewezen vóór die regeling er was, niet
te geven wat hun toekomt, vooral met het oog op het pensioen, dat zij
naderhand kunnen ontvangen en nu voor velen nog betrekkelijk klein
zal zijn.