72
der mededeeling: „op het daartoe van Bijkswege verstrekte Hol-
landsch papier", en in het tweede lid, het gemis aan overeen
stemming tusschen het voorschrift en de praktijk.
Om aan dezen laatsten eisch te beantwoorden zou al. 2 dienen
te luiden: „Het veldwerk wordt zooveel mogelijk noord gericht,
het wijst aan de lengte der lijnen volgens de meting, vermeldt den
aard der scheidingen en de soort van eigendom, en in rood, de
nieuwe nommers der perceelenvoorts bij eiken post het volg-
nommer der hulpkaart en de nommers der hermeten perceelen,
benevens de aanleiding tot de opmeting, en indien de opneming
een gevolg was van eigendomsovergang of van de vestiging van
eenig zakelijk recht, de namen der betrokken belanghebbenden".
Nog zouden wij de voorkeur schenken al. 3. aan: „dan
worden die verschillen procents-gewijze in rooden inkt op het
veldwerk aangeteekend", boven de bestendiging van het oude
voorschrift.
„De nommers der perceelen boven aan de linker zijde" hadden
zonder bezwaar hun afscheid kunnen krijgen, om vervangen te
worden door de nieuwe perceelnommers, die de ordelijke rang
schikking van het veldwerk in het archief zouden hebben verzekerd.
Ook art. 62 (oud 63) is ongeschonden door den zetter van de
landsdrukkerij herplaatst. De bepaling, dat „de vervallen grenzen
door blauwe lijnen worden aangeduid" heeft menig landmeter er
toe geleid, om alleen de vervallen perceelgrenzen in blauw te trekken
en niet tevens, de vervallen omtrekken van gebouwen, water enz.
geen perceelgrenzen zijnde. Omtrent dit onderwerp bestaat heel
wat verschil van gevoelen, zij die meenen en o. i. terecht, dat men
met blauw niet te spaarzaam kan zijn, hebben het. oog op de bij
werking der hulpkaarten op vier stellen plans, die er dikwijls
materieel slecht aan toe zijn. Men kan daarom dezen Harpagons
hunne blauwe vrekkigheid niet al te zeer aanrekenen.
Het laatste lid van het artikel had kunnen worden uitgebreid
met het voorschrift om op de hulpkaarten de kerken in cobalt te
arceeren en de wegen sienna te kleuren, en om bovendien de
plaatselijke benamingen bij te schrijven, met de bedoeling later een
en ander bij te werken op de plans. Daarmede waren in de toekomst
klachten te voorkomen, als in de zitting 1901-1902, in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal werden geuit.
Art. 63 (oud 64), in nieuwe en in oude instructie zijn zij gelijk-