Eerste Kamer, Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1902.
VIIde HOOFDSTUK. B.
Voorloopig Verslag.
Algemeens Beschouwingen.
1. Herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen.
Ten opzichte van de wet tot herziening van de belastbare opbrengst der-
gebouwde eigendommen van 2 Mei 1897 Staatsblad n124) werd in eene
afdeeling afkeuring uitgesproken, dat daarbij het steeds erkend, gezond
beginsel van de grondbelasting, dat de belasting der schuren en bergplaatsen
is begrepen in de huurwaarde van den grond, in navolging van de wet
van 1873 is verzaakt. Zonder bergplaatsen heeft de grond, in't algemeen
gesproken, belangrijk mindere waarde. De hooge graanprijzen vóór de
vaststelling dier laatstgenoemde wet gaven een ongekenden bloei aan de
landbouwbevolking, waardoor een streven werd geboren om dien stand
meer tot de Rijksmiddelen te doen bijdragen. De wijze waarop dit in de
wet van 1873 werd toegepast, door bovengenoemd beginsel te verzaken, in
plaats van het ongebouwd eigendom zwaarder te belasten, was de eerste fout.
Bij de wet van 1879 op de ongebouwde eigendommen werd in het
algemeen meer geschat naar het beginsel van vóór 1873, zoodat de schuren
en bergplaatsen dubbel werden belast. Dit was in zooverre de tweede
fout. Toen de kentering in den toestand van den landbouw een voldongen
feit was, trad een tegenovergesteld streven op den voorgrond, nl. om den
landbouw te ontlasten. De wet van 1897 was hiervan een der gevolgen,
eene wet die in de toepassing groote bezwaren ontmoet, wegens de moei
lijkheid om de grens tusschen boerderij en burgerwoning in sommige
gevallen te constateeren en wegens de gelijkheid in schatting naar art. 2
dier wet van de landbouwwoningen en schuren, die in de werkelijkheid
in huurwaarde veelvoudig verschillen, bij gelijken omvang van het bedrijf.
Dit was de derde fout van de wetgeving op de huurwaarde der eigendommen.
Ten einde weder een gezonden toestand te voorschijn te roepen, werd
eene wijziging aanbevolen van de wet van 1897, ten einde den grondslag
van vóór 1873 weder te herstellen, schuren en bergplaatsen vrij te laten
en de landbouwerswoningen weder als andere woningen te belasten, d. i.
te schatten naar art. 4 der wet van 1897. Het gevolg daarvan zoude