In den strijd om het rechtsgeldig kadaster
In het tijdschrift voor privaatrecht, notariaat en fiscaalrecht, jaargang
190], pag. 113 188, is opgenomen eene door mij geschrevene verhandeling
over „het verband tusschen grondboek en kadaster in Duitscbland." Zij
vond in menig opzicht geen genade in het oog van den bekenden land
meter, den heer I. Boer Hz., die in haar aanleiding vond zijnerzijds een
artikel te schrijven, getiteld „dwaalbegrippen op kadastraal gebied" opge
nomen zoowel in dit Tijdschrift, jaargang 1902, p. 3-29, als ook in het
Tijdschrift voor privaatrecht enz., jaargang 1902, p. 1-30. Tegen dit
artikel wensch ik thans een enkel woord van verweer te doen hooren.
Ik wil mijne lezers een oogenblik herinneren aan den inhoud van mijn
eerste stuk. Op de bekende vergadering der Notarieele Vereeniging, den
29 September 1900 te Amsterdam gehouden, was hij de behandeling van
het kadastei met bewijskracht ook de in Duitscbland bestaande rechtstoe
stand ter sprake gekomen. Om in mijn eerste verhandeling uiteengezette
redenen achtte ik het wenschelijk mijnerzijds een onderzoek naar dien
rechtstoestand in te stellen. Bij dat onderzoek stond natuurlijk het tegen-
woordige recht op den voorgrond: dit dateert evenwel eerst van den
1 Januari 1900. Daarom leek mij wenschelijk eene uitvoerige critische
bespreking der Pruisische rechtspraak van vóór 1900 omtrent de beteekenis
van het kadaster bij de eigendomsoverdracht te doen voorafgaan aan de
behandeling van het thans geldende recht; deze bespreking kon n.l. een
kijk geven op de beginselen, waarom het hier gaat. Vervolgens overgaande
tot de behandeling van het thans geldende recht, kwam ik tot het resultaat
dat men op de vraag naar de beteekenis van het kadaster niet één alge
meen, voor geheel Duitscbland geldend antwoord kon gevendie vraag
moest integendeel voor elk der verschillende Duitsche staten afzonderlijk
behandeld en beantwoord worden, met inachtneming natuurlijk der door
de algemeene Duitsche wetgeving aangewezen grenzen. Van de drie voor
naamste staten, Pruisen, Saksen en Beieren schetste ik vervolgens den
Dit artikel, verschenen in het tijdschrift voor privaatrecht, notariaat en
fiscaalrecht, jaarg. 1902, bi. 246 v., wordt op verzoek van den schrijver hier
overgenomen.
Enkele toegevoegde noten betreffen opmerkingen van feitelijken aard.
[Red. B.J