102
bestaanden rechtstoestand. Daarna wijdde ik nog een enkel woord aan
de twee Duitsche staten, waar vóór den 1 Januari 1900 een rechtsgeldig
kadaster bestaan had; ik wees er op hoe in één dier staten, Hessen, op
dien dag de rechtsgeldigheid van het kadaster verdwenen was, terwijl in
den anderen, Elsass-Lotharingen, haar voortbestaan twijfelachtig, hoewel
door mij waarschijnlijk geacht was Ik merkte echter nog in het
bijzonder op hoe onder de nieuwe Duitsche wetgeving de invoering van
een rechtsgeldig kadaster in staten, waarin het te voren niet bestaan had,
zonder eenigen twijfel uitgesloten was.
Op deze bespreking van het Duitsche recht deed ik eene tweede afdeeling
volgen, waarin ik op een paar hoofdpunten aanwees, welke leeringen er
voor Nederland uit den Duitschen rechtstoestand te trekken zijn, om ten
slotte met eene ernstige waarschuwing tegen lichtzinnige overname van
vreemde rechtsinstellingen mijn opstel te besluiten.
Ik heb dit korte résumé van mijn eerste verhandeling noodig geoordeeld,
omdat mijn geachte bestrijder den inhoud van mijn geschrift niet zeer
volledig wedergeeft. Ik beklaag mij evenwel daarover niet, omdat het
steeds moeilijk is de grens zóó te trekken dat men noch te veel nóch te
weinig vermeldt uit het het geschrift dat men bestrijden wil. Bedenkelijker
is evenwel dat de heer Boer op één belangrijk punt den inhoud van mijn
stuk bepaald onjuist aangeeft. De tweede afdeeling van dat stuk draagt
tot opschrift: „gevolgtrekkingen en opmerkingen voor Nederland": en nu
zegt de heer Boer (p. 4) „de „gevolgtrekkingen en opmerkingen'" komen
in 't kort hierop neer"om vervolgens zeer uitvoerig mede te deelen
wat ik op de drie laatste pagina's ter waarschuwing tegen de overname
van vreemde rechtsinstellingen heb nedergeschreven, met bijna geheele
negatie evenwel mijner eigenlijke gevolgtrekkingen en opmerkingen, welke
tivaalf pagina's innemen, maar waaruit slechts enkele regels afgediukt
worden! De lezers van het Tijdschrift van Kadaster en Landmeetkunde,
aan wie mijn eerste stuk wel onbekend zal zijn gebleven, moeten al een
bijzonder vreemden indruk gekregen hebben van de wijze waarop ik ge
volgtrekkingen pleeg te maken Natuurlijk is dit alles onopzetttelijk geschied
maar voor den betrokken persoon is het toch niet aangenaam. Van
daar dit korte woord van protest.
Maar thans ter zake. Ik wil in dit stuk dezelfde indeeling volgen als in
mijn vorig: eerst op enkele hoofdpunten mijne opvatting omtrent den
rechtstoestand in Duitschland tegen de afwijkende meening van den heer
Betreffende het kadaster in Elzas-Lotharingen geeft Mr. H. thans toe,
dat dc rechtsgeldigheid nog bestaat (zie bl. 107). Omtrent Hessen is door ons
tot nog toe geen nader onderzoek ingesteld, dat ook daar geen wijziging in e
feitelijke beteekenis van het kadaster is ingetreden, houden wij voor moer dan
[Red.]
waarschijnlijk.