103 Boer veidedigen, om dan in de tweede plaats den blik wederom naar Nederland te wenden. Allereerst een enkel wooru over de bekende Pruisische rechtspraak, welke er toe gekomen was de kadastrale omschrijving van het grondstuk in de openbare geloofwaardigheid van het grondboek te doen deelen en aldus langs indirecten weg hetzelfde resultaat had bereikt, dat aan de invoering van een rechtsgeldig kadaster met absolute bewijskracht verbonden zou zijn. Deze rechtspraak wordt door den heer Boer en ook door mij ten sterkste afgekeurd: in dit opzicht zijn wij het volkomen eens. Die eensgezindheid houdt echter op waar ik de verwachting heb uitgesproken dat ook in Pruisen na den 1 Januari 1900 de rechtspraak andere wegen zal bewandelen: eene verwachting, die door den heer Boer niet gedeeld wordt. Over dit punt thans een kort woord Ik herinner daaraan dat ik in mijn eerste stuk in den breede heb aan getoond dat de vraag, welke beteekenis de kadastrale omschrijving van het grondstuk bij de eigendomsoverdracht heeft, voor eiken Duitschen staat afzonderlijk moet beantwoord worden (p. 147—156). Daarbij moet echter in het oog gehouden worden dat de zin van den algemeenen Duitschen wetgever van 1900 niet stond naar eenige rechtsgeldigheid van het kadaster (p. 157). En verder is niet te vergeten dat, waar een wet tot verleening van rechtskracht aan het kadaster in Pruisen ontbreekt en deze kracht vroeger slechts langs den weg van argumentatie aldaar is erkend, op hem de bewijslast rust, die beweert dat het kadaster in Pruisen eenige rechts kracht bezit, en niet op dengene, die het bestaan dier rechtskracht betwist. Ik meende dus meer dan genoeg gedaan te hebben door er op te hebben gewezen, 1°. dat een wetsartikel 4 der Pruisische Grundbuchordnung van 5 Mei 1872), waaruit vroeger een argument voor een bijzondere beteekenis der kadastrale omschrijving geput was, vervallen is; 2°. dat het andere argument, volgens hetwelk die omschrijving in de openbare geloof waardigheid van het grondboek deelt, niets dan een petitio principii is, daar het grondboek niet alleen rechtsverhoudingen vermeldt maar ook tal van feitelijke gegevens bevat, die niet door de publica fides gedekt worden. Uit het feit, dat het grondboek de kadastrale omschrijving van het grond- Diens opstel over de bewijskracht van het Pruisisch kadaster, voorkomende in dit Tijdschrift, jaargang 1898, p. 168173, was mij onbekend, toen ik mijne verhandeling schreef. Tot mijne verontschuldiging strekke dat ik toen in Leipzig woonde, waar dit tijdschrift niet te vinden is. Maar ook al hadde ik het stukje van den heer Boer gekend, dan zou ik daarin geen termen gevonden hebben mijne uitvoeriger bespreking van hetzelfde onderwerp terug te houden wel hadde ik dan den heer Boer als medestander geciteerd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 103