104 stuk inhoudt, volgt dus niet ipso jure dat deze omschrijving door het be ginsel van de openbare geloofwaardigheid gedekt wordt. Ik meende, gelijk ik zeide, met dit betoog meer dan genoeg te hebben gedaan, waar niet op mij eenige bewijslast rustte, maar integendeel op hem, die beweert dat ook onder het nieuwe recht aan het Pruisische kadaster rechtskracht toekomt. De heer Boer draait deze verhouding om, door te spreken van mijn „groot argument." Niet ik had een argument aan te voeren, en ik heb dat ook niet gedaan: ik heb slechts, gelijk mijn plicht was, de waardeloosheid van het argument mijner tegenstanders aangetoond. Ik blijf er bij dat het grondboek tal van feitelijke gegevens omtrent het grondstuk bevat, deels dienende tot het geven van inlichtingen omtrent aard en vermoedelijke waarde, maar ook deels strekkende tot aanduiding van het grondstuk. Ten bewijze druk ik hier nogmaals een deel der in mijn eerste stuk (p. 121) geheel medegedeelde 3 der Pruisische minis- teriëele verordening van den 20 November 1899 af: Zur Bezeichnung der Grundslücke sind ini Grundbuch nach dem Inhalte der Steuerbücher anzugeben 1. der Name der Gemarkung; 2. die Nunnnern des Kartenblatts (der Flur) und der Parzelle; 3. die Artikelnummern der Grundsteuermutterrolle, die Nummern der Gebaudesteuermutterrolle 4. die Wirtschaftsart (Acker, Wiese, Garten, Wohnhaus mit Hofraum und Hausgarten etc.) und die Lage (Strasse, Hausnummer oder die sonstige ortsübliche Bezeichnung) 5. die Grosse; ist die Grosse aus den Steuerbüchern nicht ersichtlich so ist dies anzugeben. Het is dus onjuist als de heer Boer (p. 20) beweert „dat het kadastraal nummer het eenig verband vormt tusschen subject en object der rechts betrekking": ik behoef dus niet te trachten aan de logica van dit feit te ontkomen, daar dit feit niet bestaat. Ik blijf bij hetgeen ik vroeger op p. 157 schreef dat er geen grond bestaat om uit al deze aanduidingen van het grondstuk aan de verwijzing naar het kadaster eene bijzondere kracht toe te kennen en deze, maar ook deze alleen, te doen deelen in de openbare geloofwaardigheid van het grondboek. Ik wacht nog steeds af dat iemand daarvoor eenig argument bijbrengt. De heer Boer beweert nog dat de naiveteit van mijn argument dadelijk in het oog valt „als men zich den schrijver slechts voorstelt met een kaart in de hand, bezig te velde een perceel op te sporen met behulp van Deze vijf aanduidingen nl.Gemeente, sectie, perceelnummer, legger artikel, soort van eigendom met plaatselijke benaming en grootte worden alle ontleend aan den kadastralen legger. [Red.]

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 104