105
de navolgende gegevenshet perceel weiland is gelegen in den Laagpolder,
een bunder groot, belastbare opbrengst f 50." Inderdaad, dit ware niet
gemakkelijk, maar als er nu eens bijstaat: ligt aan den straatweg van A
naar B, wordt Oostelijk begrensd door een 2 Meter breede sloot, is
Westelijk door een smallen greppel gescheiden van de boerenhoeve Mooi-
land, en wordt m het Noorden begrensd door den grintweg van G naar
D Ik geloof dat alsdan niet alleen een landmeter, maar elke boer uit
den omtrek het perceel zou weten aan te wijzen. Nu ontken ik echter
met dat bij dergelijke perceelen, als de heer Boer hier bedoelt, waarop
geenerlei woning staat, de kadastrale omschrijving een zeer belangrijk
hulpmiddel is om het perceel weder te vinden, maar men moet nimmer
uit het oog verliezen dat de geschillen over eigendom zich gewoonlijk bij
gansch andere grondstukken plegen voor te doen en meest loopen over
bebouwde perceelen, welke behalve door de kadastrale zeer gemakkelijk
ook door een andere omschrijving aan te duiden zijn.
Ik blijf dus bij mijne door den Boer niet weerlegde meening dat de
Piuisisc.he rechtspraak andere wegen zal inslaan, dan die, op welke zij
zich vóór den 1 Januari 1900 bewoog. Ik heb in mijn eerste stuk afdoende
betoogd waarom een dergelijke frontverandering tol heil zou strekken van
de rechtzoekenden en alleen den spijt zou opwekken van de liefhebbers
van onrechtmatige buitenkansjes. Of de Pruisische jurisprudentie zich echter
zal laten leiden door de door den heer Boer op p. 12 aangehaalde amb
telijke aanschrijving van het hoofdbestuur van het Pruisische kadaster d.d.
8 Mei 1897 meen ik te mogen betwijfelen op grond dat dit hoofdbestuur
nu eenmaal geen rechtscheppende autoriteit is.
Ben tweede punt, waarop ik mijn vroeger neergeschreven meening tegen
den heer Boer wensch te handhaven, betreft de vraag of het na de in
voering der nieuwe burgerlijke wetgeving van den 1 Januari 1900 aan de
Duitsche staten vrijstaat een rechtsgeldig kadaster in te voeren. De heer
Boer (p. 22) meent dat deze vraag meer van theoretische dan van prak
tische waarde is, omdat in Duitschland de jurisprudentie de kadastrale
aanduiding in het grootboek in het beginsel der openbare geloofwaardigheid
betrekt. Hieruit volgt evenwel dat die vraag wel degelijk praktische waarde
vooi hen heeft, die met mij van oordeel zijn dat de jurisprudentie voortaan
de kadastrale aanduiding niet meer door de publica fides zal dekken.
Onze meening in deze laat zich het best in deze stelling uitdrukken:
de enkele Duitsche staten mogen voortaan alleen dan privaatrecht vaststellen,
als hun de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk door het B. G. B. of de
Dit staat er niet bij, (zie vorige blz. noot 1) en zou bovendien slechts in
bijzondere gevallen toereikend zijn. (Red 1