107 Nu is het dit willen wij hier ten slotte opmerken ook mogelijk dat de bepalingen omtrent een rechtsgeldig kadaster een eenigszins ander karakter dragen. Men kan nl. ook bepalen dat de indraging der grenzen op de kaart onvoorwaardelijke bewijskracht heeft of althans een rechts vermoeden oplevert. Een dergelijke regeling waaraan de heer Boer blijkens het op p. 21—24 nedergeschrevene uitsluitend denkt - behoort' niet, gelijk de zooeven geciteerde 24 der Elsasser wet tot het materieele privaatrecht, maar is meer een bepaling van formeel privaatrecht, van procesrecht. Maar ook de vaststelling daarvan heeft de Duitsche Rijkswet gever zich voorbehouden, met uitsluiting van de bevoegdheid der enkele staten. Ik verwijs hier meer bepaaldelijk naar 14 der invoeringswet der Duitsche burgerlijke rechtsvordering Ausser Kraft treten insbesondere 3. die Vorschriften, nach welchen unterbestimmten Voraussetzungen ein Thatsache als mehr oder minder wahrscheinlich anzunehmen ist. Men ziet dus dat, hoe men de zaak ook bekijkt, voor de enkele Duitsche staten niet de bevoegdheid bestaat een rechtsgeldig kadaster in te voeren. Het derde en laatste punt uit het Duitsche recht, dat ik hier nog even ter sprake wil brengen, betreft den rechtstoestand in Elsass-Lotharingen. Wel is waar zijn de heer Boer en ik het volkomen met elkander eens in de hoofdzaak, omtrent het blijven voortbestaan van het door de wet van 31 Maart 1884 in den Elzas ingevoerde rechtsgeldige kadaster al blijft het dan ook mijn meening dat een andere opvatting eveneens recht van bestaan heeft en theoretisch misschien juister is 1). Er is evenwel door mij bij mijn bestudeering van den rechtstoestand in den Elsass een vondst gedaan, die ik gemeend heb aan het rechtgeleerde publiek in Neder land te moeten mededeelen: dat de kadastrale ambtenaren in de praktijk ongeschikt waren gebleken het rechtsgeldig kadaster te administreeren (p. 1G5 en 166). Hieruit trok ik dan later, bij de bespreking van het Nederlandsche recht, de conclusie dat bij eventueele invoering van een rechtsgeldig kadaster dit in geen geval onder het beheer der kadastrale ambtenaren mocht gelaten worden (p 180.) De heer Boer tracht thans met groote behendigheid mijn vondst weg te redeneeren en daarmede mijne conclusie omver te werpen; ik vind echter dat hij wel wat al te veel eer aan dit kleine onderdeel mijner verhandeling bewijst door daaraan zes volle pagina s (p. 2429) te wijden. Ten eenenmale onjuist is-evenwel zijne bewering (p. 29) dat vooral op de zooeven genoemde conclusie het tweede gedeelte van mijne verhandeling gericht was; zij neemt daar slechts ééne pagina (p. 180) in beslag. Reeds hierboven (p. 102) merkte ik op dat mijn geachte bestrijder aan dit tweede gedeelte geen recht laat wedervaren. Zie mijn eerste stuk p. 168 en 169.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 107