Ill
Aldus de heer Boer in 1887. En ook nog in 1000 op de vergadering der
nolariëele vereeniging, waar hij in zijn rede hel in 1887 verkondigde aanhaalde.
Het jaar 1902 was echter bestemd een nieuwe frontverandering van
den heer Boer te brengen, eene welke door mij met vreugde begroet
wordt maar die voor de voorstanders van een op eenige wijze rechtsgeldig
kadaster eene hoogst noodlottige is. Men leze slechts p. 6—11 van het
door den heer Boer ter mijner bestrijding geschreven artikel, op welke
pagina s hij blijkbaar eens heel duidelijk wil maken wat de voorstanders
van een kadaster met bewijskracht eigenlijk willen. Ik heb die pagina's
gelezen en herlezen, en ik kan ten slotte daar niets anders vinden dan
wat mij reeds bij eerste lezing opviel: ook het wettelijk vermoeden is
thans prijsgegeven!
Wederom laat ik den heer Boer zelf spreken. Ter wederlegging van
mijn bewering dat het door de delimitatie verkregen resultaat in geen
enkel opzicht bindende rechtskracht behoort te verkrijgen, schrijft mijn be
strijder op p. 7
Men kan den rechter geheel vrij laten om aan deze en aan alle andere
bewijsmiddelen het gewicht toe te kennen, dat hij zal meenen te belmoren
Hij kan zich bijv, door getuigen of deskundigen bij een grensgeschil
doen voorlichten omtrent den aard eener aanwezige scheiding, omtrent in
den grond gevonden fondamenten eener muur of wortels eener heg, die
vroeger de scheiding uitmaakte, over de nauwkeurigheid der meting, de
mogelijkheid eener vergissing, enz."
Men ziet het, van een wettelijk vermoeden, dat uit den aard der zaak
den rechter bindt, is geen sprake meer Wat verlangd wordt, is thans
slechts dat de delimitatie bewijsbaar gemaakt wordt. Daarbij wordt dan
beweerd (p. 8) dat ik, eene technische delimitatie verlangende, daarmede
zou bedoeld hebben eene delimitatie, die niet bewijsbaar werd gemaakt.
„Zij heeft te velde precies op dezelfde wijze plaats als de boven beschrevene,
slechts worden geene maatregelen genomen om het feit dat zij plaats had,
voor eene bepaalde grens ook in de toekomst bewijsbaar te maken. M.a. w.
er wordt geen procesverbaal van grensbepaling opgemaakt, zelfs geen aan-
teekening gehouden welke grens wel, welke niet, of slechts éénzijdig door
een der eigenaars gedelimiteerd is, zoodat na verloop van tijd als het
geluigenbewijs der personen, die er bij tegenwoordig waren, niet meer
Het Wettelijk vermoeden, waarvan op p. 7 regel 7 v. b. sprake is, is iets
geheel anders. Daar handelt do heer Boer over de wijze, waarop de dilimitatie
het best bewijsbaar te maken is, en beveelt daarvoor aan een vermoeden vast
te stellen, dat de kadastrale aanteekeningen bij gebrek aan tegenspraak zullen
geacht worden in overeenstemming te zijn met de aanwijzingen der eigenaars-
Dit heeft echter niets te maken Red.] met het wettelijk vermoeden, dat de
door de eigenaars aangewezen grenzen nu ook de juiste eigendomsgrenzen zijn.