112 kan worden ingeroepen, het onmogelijk is uit te maken of er bij eene bepaalde grens overeenstemming was tusschen de wederzijdsche eigenaars." Tegen een dergelijk snood verlangen fulmineert de heer Boer heftig. Vandalisme, struisvogelpolitiek, verdonkeremanen van een schat van kostbare gegevens, zoo luidt het. En inderdaad, tegen iemand die iets dergelijks zou voorstaan, zijn de sterkste uitdrukkingen nog te zacht. Maar ik heb een dergelijken onzin nimmer nedergeschreven. Ik sommeer den heer Boer een enkele plaats aan te wijzen, waar iets in dien geest te lezen valt. De heer Boer strijdt hier uitsluitend tegen een schrikbeeld zijner eigene phantasie tegen een door hem zelf uitgebroeid dwaalbegrip. Niet de bewijsbaarheid der delimitatie heb ik willen uitsluiten, toen ik den eisch stelde dat zij bloot eene technische zoude zijn, maar hare bewijs kracht of beter gezegd hare rechtskrachtJ). Ik wilde noch iets weten van de absolute rechtskracht, waarvan de heer Boer in 1881 een voorstander bleek, nóch van dat wettelijk vermoeden, waarvoor hij in 1887 en ook 1E00 te velde trok. Maar tegen het nemen van voorzorgen voor de latere bewijsbaarheid der delimitatie kan niemand bezwaar hebben. Mits dan de rechter, nadat hem de delimitatie bewezen is, aan het feit geen verdere kracht behoeft toe te kennen dan die van een feitelijk vermoeden. Thans, in 1902, verlangt de heer Boer blijkbaar niet meer. Toch schuilt er nog een adder onder het gras. Ik ontdekte het reptiel op p. 7 waar het verscholen ligt in een gedeeltelijk uit een citaat samen- gestelden volziu: „Zijn twee eigenaars het bij de delimitatie eens geworden omtrent de ligging hunner grens dan is er tusschen hen „„eene overeenkomst tot stand gekomen, welke voor hen en hunne rechtverkrijgenden verbindend is" (Van Iterson, Praeadvies bl. 71). Wanneer van een dergelijk standpunt wordt uitgegaan, verkrijgt men J) Neen, tegen do naakte werkelijkheid; wij schilderdon de praktijk in ge meenten, bij welker kadastrale hermeting eene «technische» delimitatie heeft plaats gehad. [Red.] 2) Bewijskracht immers heeft elk feit en elke gebeurtenis; aan alles kan de rechter een feitelijk vermoeden ontleenen. Yan rechtskracht is eerst dan sprake als de wetgever den rechter op de een of andere wijze een dwingende aanwijzing geeft van de kracht die hij aan iets moet toekennen. Wel merkwaardig is het dat de heer Boer, vanaf het moment dat hij zijn eerste frontverandering maakte en de absolute rechtskracht liet varen voor het wettelijk vermoeden, bij voorkeur niet meer van een rechtsgeldig kadaster maar van een kadaster met bewijskracht spreekt. Voor deze verandering in de terminologie bestond toen geen reden. Thans, nu ook het wettelijk vermoeden is prijsgegeven, zou de uitdrukking «kadaster met bewijskracht» beter op haar plaats zijn als niet alles bewijskracht had. Wat de heer Boer tegenwoordig begeert is dus niets dan een kadaster zonder meer, een voortreffelijk kadaster natuurlijk; maar dat verlangen wij allen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 112