116 n.l. dat de bewijskracht van liet kadaster de vrijheid van den rechter aan banden zou leggen (Mr. Hij mans blz. 185.) „Men bedoelt natuurlijk niet, dat de vrijheid van den rechter beperkt zou worden door de aanwezigheid van bewijsmiddelen zoodat zijne vrijheid het grootst zou zijn bij geheele afwezigheid van bewijs middelen, men bedoelt dat het eene bewijsmiddel hel ander zou uitsluiten. Dit nu is in casu geenszins noodzakelijk. Men kan den rechter geheel vrij laten om aan deze en aan alle andere bewijsmiddelen het gewicht toe te kennen, dat hij zal meenen te behooren. Hij kan zich bijv. door getuigen of deskundigen bij een grensgeschil doen voorlichten omtrent den aard eener aanwezige scheiding, omtrent in den grond gevonden fondamenten eener muur of wortels eener heg, die vroeger de scheiding uitmaakte, over de nauwkeurigheid der meting, de mogelijkheid eener vergissing enz. Wel is waar zal de rechter in den regel grooter waarde hechten aan de bewezen overeenstemming der eigenaars bij de delimitatie, blijkende uit de kadastrale bescheiden, dan aan andere meestal zeer onzekere bewijsmiddelen, doch dergelijk onderscheid in beteekenisen kracht van verschillende bewijsmiddelen vindt men bij andere soorten van rechtsgeschillen terug en doet niets te kort aan de vrijheid van 's rechters oordeel. De bewijskracht die het kadaster op de geschetste wijze verkrijgt, is zeer juist geformuleerd in de vraagpunten, gesteld op de vergadering der Notarieële Vereeniging in 1900; zij zal n.l. zijn een gevolg: 1° van de delirnitatie, 2° van het bewijsbaar maken dier delimitatie. Het gelukt nu Mr. Hij mans niet verband te zien tusschen de deelen van deze redeneering. Eerst worden de woorden „Men kan den rechter geheel vrijlaten" enz. aangehaald ten betooge dat het wettelijk vermoeden zou zijn losgelaten ten spijt van mijn uitdrukkelijk voorstel op dezelfde blad zijde om „het feit dat delimitatie plaats vond bewijsbaar te maken door een wettelijk vermoeden, n.l. door bij de wet te bepalen dat de aanteekeningen in de kadastrale bescheiden zullen geacht worden in overeenstemming te zijn met de aanwijzingen der eigenaars, indien deze daartegen geene bezwaren inbrachten bij de ter visie ligging dier bescheiden." Door het oog alleen gericht te houden op de vrijheid van den rechter komt mijn geachte bestrijder tot de conclusie dat het kadastei geen bewijskracht zou hebben.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 116