118
een en ander belast, duidelijk gemaakt. De lieer Hij mans meent
aan de feiten en de daaruit getrokken conclusien te ontsnappen
door de onderstelling dat de herziening d. w. z. de globale
bijwerking van het verouderde Fransche kadaster zou zijn
gestaakt als een gevolg der wet van 1884 op de invoering van
het rechtsgeldig kadaster, zoodat de klacht van 1891 alleen op dit
laatste zou kunnen betrekking hebben. Jammer voor hem dat ook
deze uitvlucht komt in strijd met de feiten. Niet in 1884 maar
eerst onlangs is in Elzas-Lotharingen die herziening gestaakt, het
aantal „herziene" kadasters is er nog legio, geleidelijk zullen alle
door vernieuwing in rechtsgeldige worden omgezet.
Het is alleen het belang der zaak, geenszins een zucht tot
„Reclithaberei"die mij noopte nog een woord tot verweer te
schrijven; daarom onthoud ik mij van het maken van gevolgtrek
kingen over het feit, dat Mr. Hij mans thans verschillende door
mij bestreden punten laat rusten. Evenmin kom ik terug op be
weringen die m. i. reeds voldoende in „Dwaalbegrippen enz."
zijn weerlegd.
Alle onjuiste beweringen van dien schrijver te bestrijden lag en
ligt niet in mijn voornemen om redenen reeds in mijn eersten termijn
aangegevenmen kan in enkele woorden meer beweren dan in
evenveel bladzijden grondig weerlegd kan worden.
In mijn genoemd artikel (jaarg. 1902 bl. 5 en 6) uitte ik twijfel
of de tegenstanders van een kadaster met bewijskracht zich wel
voldoende rekenschap hebben gegeven van de gronden waarop
hunne meening berust, van het verschil dat zij meenen te zien
tusschen hunne opvatting en die der voorstanders van dergelijk
kadaster en sprak ik de hoop uit, door bestrijding van dwaalbe
grippen voor- en tegenstanders nader tot elkaar te brengen.
De uitslag van mijn pogen heeft mijne verwachting overtroffen.
Immers niemand minder dan mijn geachte bestrijder blijkt thans
tot de voorstanders te beliooren. Die schrijver toch blijkt thans
hetzelfde te verlangen als de vergadering der Notarieele Vereeniging
in 1900, die, het zij hier nogmaals herhaald, de bewijskracht van
het kadaster een gevolg achtte
1°. van de delimitatie,
2°. van het bewijsbaar maken dier delimitatie.
De onderstelling dat Mr. Hij mans evenals ons Hoofdbestuur
der registratie het sub 2 genoemde niet zou verlangen, maakt