119
hem zelfs een beetje kregelig. De „sterkste uitdrukkingen zijn nog
te zacht" om dergelijken „onzin" te brandmerken. „Tegen het
nemen van voorzorgen voor de latere bewijsbaarheid der delimi
tatie kan niemand bezwaar hebben", enz.
Men ziet het, Mr. Hijmans vereenigt zich uitdrukkelijk met het
beginsel, zooals dat op de vergadering der Notarieele Vereeniging
is geformuleerd.
Nog slechts één voorbehoud wordt gemaakt. Mr. H. wil de
bewijsbaarheid der delimitatie beperken tot partijen en hunne
erfgenamen, maar recht verkrijgers onder bijzonderen titel mogen
de voordeelen ervan niet plukken. De motieven voor die zonder
linge beperking ontbreken geheel! Men zou toch meenen dat als
„de latere bewijsbaarheid der delimitatie waartegen niemand bezwaar
kan hebben" zoo noodig en nuttig is voor partijen en hunne erf
genamen, dit ook en zelfs in hoogere mate het geval moet zijn
voor koopers, hypotheekhouders enz. Niemand twijfelt er aan dat
overeenkomsten betrekkelijk eigendom of andere zakelijke rechten
bij akte geconstateerd en in de registers openbaar gemaakt, werken
en ook behooren te werken tegen derden verkrijgers. Waarom
zou zulks niet het geval behooren te zijn met overeenkomsten
omtrent de grenzen dier rechten, ambtelijk geconstateerd en gepu
bliceerd in officieele, openbare (kadastrale) bescheiden? Bovendien,
welk eene zonderlinge verhouding zou in 't leven worden geroepen
tusschen een kooper en zijn buurman, waarvan de een zich wel,
de ander zich niet op de delimitatie zou kunnen beroepen
Op het hellend vlak, waarop Mr. Hijmans was gelokt en waar
langs hij tegen wil en dank afgleed in ons kamp, heeft hij te
vergeefs gepoogd zich vast te houden aan een stroohalm.
I. Boer Hz.