124 bij de onteigeningswet niet noodig en om verschillende redenen ongewenscht is. De wijzigingen in het bezit noodig voor ruilverkaveling, zijn in aard en beteekenis verschillend van die ontstaande door onteigening. Deze heeft ten doel de Regeering te machtigen een eigenaar te „ontzetten" van zijn eigendom tegen vergoeding in geld en in het belang der gemeenschap; de onteigende gronden zullen voortaan voor een ander doel worden gebruikt, in den regel vooi den publieken dienst. Ruilverkaveling daarentegen geschiedt niet ten behoeve dei gemeenschap doch in het belang der deelnemers op grond van een bij meerderheid door henzelven genomen besluit; geen onttrekking aan de bestemming der gronden doch beter beantwoording aan die bestemming is het doelde eigenaars blijven eigenaars dier gronden in dezelfde verhouding als vroeger; slechts eene verschuiving, eene afronding heeft plaats. Juridisch en hierop wenscht spreker nadruk te leggen wordt ruilverkaveling beschouwd als het brengen in gemeenschap dei betrokken gronden, gevolgd door eene verdeeling. Ieder medeëigenaar kan verdeeling van gemeenschappelijken eigendom eischen. Het schijnt nimmer bij iemand te zijn opgekomen dat door dit wettelijk voorschrift de grondwet zou geschonden zijn. Waarom zou zulks nu wel het geval zijn met het omgekeerde, met een voorschrift tot het brengen van zekere gronden gedurende eenigen tijd in onverdeelde massa? Spreker eindigt met de volgende woorden uit „Landbouw en kapitaalbelegging" van Mr. J. P. Moltzer: „De ervaring van vóór- en na de grondwet van 188/ leert voldoende dat deze minder gelukkige redactie van het grondwettelijk voorschrift nooit een ernstig beletsel heeft opgeleverd tegen het tot stand komen eener algemeene rechtsvorm, die, hoezeer overigens ook gewenscht, naar den dagelijkschen zin der woorden toch stellig een „ontzetting uit den eigendom" meebracht. Hoe luide heeft niet in onze eerste kamer datzelfde grondwettig bezwaar weerklonken tegen de wettelijke afkoopbaarstelling der vóór 1858 gevestigde tienden! En is niet diezelfde kamer ten slotte geëindigd met, bijna eenstemming, ook hare goedkeuring aan dien maatregel te verleenen? Wat nuttig is en rechtvaardig, valt op den duur, zelfs in ons land door formeele spitsvondigheden, toch niet te beletten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 124