149
lagere orde", deed echter meer dan bloot naar die voorschriften
verwijzen, hij gaf toelichtingenx), die deze nagenoeg onbekende
literatuur toegankelijk maakte, tot zelfs voor den zwakste onder
de broederen.
In Jrg. III (1887) komen verhandelingen van zijne hand voor die
eene meer algemeene geodetische ontwikkeling der leden beoogen,
daarmede vele in die dagen nog heerschende verkeerde begrippen
bestrijdende.
Men herleze b.v.„Secundaire Driehoeksmeting",2) „Het werken
van het groote in het kleine als algemeene regel in de landmeet
kunde", 3) „De technische uitvoering der veldwerkzaamheden voor
de primaire driehoeksmeting door de trigonometrische afdeeling dei-
Pruisische landmeting." 4)
In Jrg. IV (1888) wordt voor het eerst in ons Tijdschrift aan
dacht gevraagd voor stedelijke hermetingen.
Menig in den dienst vergrijsd kadaster-ambtenaar dier dagen heeft
ongetwijfeld hoofdschuddend van fig. 2 5), illustratie van het artikel
„De opmeting der stad Karlsruhe"kennis genomen. Zoo'n omslag
voor de opmeting van een blok huizen leek hem stellig al te bar,
en het beheer van het bouwwezen dier stad, dat zulke eischen
medestelde, kwam hem vast niet recht toerekenbaar voor.
Op die vergrijsden heeft naar wij hopen later bekeerend ge
werkt, eene aanhaling 6) uit de brochure van Prof. Ing. Giuseppe
Erede te Milaan„Over eenige dwaalbegrippen met betrekking
tot kadastrale opmetingen", welke aanhaling ongeveer de helft
inneemt der inleiding eener bespreking gewijd aan Anw. VIII vom
25 Oktober 1881, onder den titel: „De vernieuwing van het kadaster
in Pruisen." 7)
Gelijktijdig met de artikelen van meer of minder technischen
aard, die wij door bloole vermelding bij vernieuwing onder de
aandacht onzer lezers brachten, verschijnen in de genoemde jaren
Jrg. I (1885) bldz. 113. Bertot's graphiscke bepaling der waarschijn
lijkste ligging van een punt.
2) Bldz. 93.
s) Bldz. 157.
4) Bldz. 162 en 109.
5) Bldz. 54.
6) Jrg. IV (1888) bldz. 88.
Bldz. 86 en 121,