157
Aan de Commissie van Preadvies (1891) in zake de opleiding
tot landmeter bij het kadaster, geven wij naar aanleiding onzer
laatste opmerking het wuoru
«Toen de Commissie de taak op zich nam, omtrent deze aange
legenheid gegevens te verzamelen, kon zij niet vermoeden, dat er door
de Regeering reeds zoo spoedig een nieuwe regeling zou getroffen
worden. Tegen de denkbeelden der Vereeniging in, bracht deze
regeling echter geen vooruitgang, integendeel blijkt er bij vergelijking
van het bestaande met het nieuwe examen-programma een kleine
teruggang. Dit is zeker in vergelijking met onze Oostelijke naburen
een ongewoon verschijnsel; overal, tot zelfs in de Balkanstaten, vindt
men voor den landmeter een passende opleiding, in het vaderland
van Snellius zoekt men die nog te vergeefs.»
Dit optreden der Regeering, het zal menigeen paradoxaal klinken,
was voor onze zaak ofschoon niet zoo bedoeld een aan
moediging, omdat gemakkelijke overwinningen verwend maken.
Het sterkt toch een strijder, ja het staalt zijn spieren, wanneer
zijn tegenstander hem ongeveer het volgende toevoegt, want daarop
komt de door de Regeering destijds gekozen stelling neer: „naar
het mij toelijkt zou het tijd verspillen zijn uw streven voor ernstig
aan te zien; alles is zooals het is goed.
Dat weerstand ons zou doen groeien, bevestigt de Commissie
door in haar verslag der opmerking plaats te verleenen:
«Des te meer moet de Vereeniging, die het zich ten taak stelt de
belangen van het kadaster te bevorderen, het tot hare taak rekenen
op dit punt alle krachten in te spannen.»
en de Vergadering, door op 21 October 1891 te Groningen te
besluiten2)
bij de regeering aan te dringen op de instelling eener Staatscommissie
om het kadastrale vraagstuk te onderzoeken en op te lossen.D
Een jaar later bleek overtuigend dat wij in wasdom waren toe
genomen en dat de Regeering, zooal niet op een halfslachtig, dan
toch op een wankelmoedig standpunt stond, en met het Kon. Besl.
van 1 April 1891 No. 15, hoogstwaarschijnlijk geenerlei bedoeling
van ingrijpenden aard had gehad.
Dat besluit scheen in een onbewaakt oogenblik uit de pen ge
vloeid, niet meer dan een lapsus calami te wezen; het Verslag
Jrg. VII. (1891) bldz. 160.
Jrg. VII. (1891) bldz. 199.