159
getelheid prijs gegeven; Minister Piers on, wiens hervormings
gezindheid gebleken was, werd in den loop van dat jaar vervangen
door Minister Sprenger van Eijk, voor wien het was weggelegd,
plotseling en op onverwachte wijze ons streven te steunen, door
het feit van ons bestaan, bij op genoemden datum bij het Bestuur
inkomend kabinetschrijven te erkennen, daarbij den aard van dat
bestaan, op zeer eigenaardige wijze toelichtende.
Op 30 Mei 1894 was de heer Winkelman bevorderd tot hypo
theekbewaarder te s-Hageen de afdeeling der Registratie dienten
gevolge tijdelijk zonder hoofd.
Fluks stelde het Bestuur eene memorie op, en vestigde in het
begeleidende schrijven de aandacht op het gunstige van het tijdstip,
voor een scheiding van Registratie en Kadaster, onder verwij
zing naar de memorie (1892) waaraan Z.E. Pierson met een dank
betuiging hulde had gebracht.
Tegelijk werd om eene audiëntie verzocht, ter toelichting van
een en ander.
Wie nu meent dat het Bestuur ontvangen werd, vergist zich,
want, naar de zienswijze van Z.E.„was de organisatie van den
inwendigen dienst van een departement van algemeen bestuur een
onderwerp, waaromtrent niet in overleg kon worden getreden met
buiten het departement staande personen."
Dit antwoord was voor cle Vereeniging weer een succes, grooter
nog dan het zooeven Preadvies opleiding gereleveerde, want
de Regeering legde, door zich op deze wijze tijdelijk van de zaak
af te maken, naar wij begrijpen, hare armoede aan argumenten ter
bestrijding der voorstellen die haar zouden worden in overweging
gegeven bloot; waardoor o. i. in 1891 aan het licht kwam, welke
der beide partijen de sterkste was; voor ons begint mitsdien
van af dut jaar „de victorie."
Deze opvatting mag als geheel juist worden beschouwd, gelet
op de mededeeling voorkomende in het Verslag der 1 lde Algemeene
Vergadering. 2)
Het Bestuur toch heeft zich bij den inhoud van het kabinet
schrijven niet neergelegd; in een uitvoerig antwoord lichtte het,
Wij cursiveeren. Jrg. X (1894). Afzonderlijk Verslag, Vergadering 27-28
Augustus 1894, bldz. VI.
-) Jrg. XII (1896) bldz. 16.