160
het goed recht van zijn optreden nader toe; verklaarde het zich
tot mondelinge toelichting bij vernieuwing bereid; trachtte het bij
gevolg nogmaals aanraking met de Regeering te verkrijgen.
Vergeefs was echter ook deze poging, op het nader betoog werd
geen antwoord ontvangen, vermoedelijk omdat, naar wij in aan
sluiting met onze zooeven gehouden redeneering concludeeren, het
hoofdbestuur, zwak als het zich voelde, van een mondelinge be
spreking van het onderwerp dat haar ter behandeling werd aan
geboden af moest zien.
Gelijk men ziet, langzaam, stap voor stap, maar met vastheid
schrijden wij voort naar: „Ons Doel".
In het jaar 1897 doen wij zelfs een reuzenschrede.
Minister Pierson was opnieuw als hoofd van het Departement
van Financiën opgetreden, welk feit door onze Vereeniging met
vreugde werd begroet; zijne houding tegenover ons streven in 1892
aangenomen leefde nog immer in dankbare herinnering bij ons voort.
Op Donderdag 26 Augustus, een algemeene audiëntiedag, werd
Bestuur en Redactie door hem ontvangen, naar van onze zijde
werd gehoopt, ten einde het vroeger met Z.E. aanvankelijk gesloten
verbond voor goed te bevestigen.
In dat opzicht werd een teleurstelling echter ons deel; de Af-
deeling der Registratie scheen Z.E. glashelder te hebben aangetoond,
dat onze wenschen niet voor inwilliging vatbaar waren, want de
houding van den Minister was bij dat bezoek geheel tegenover
gesteld aan zijn tegemoetkomend optreden in 1892,2)
En toch, het moge ongelooflijk klinken, was het succes op dien
dag, weer aan onze zijde.
Immers, tot op dat oogenblik had het Hoofdbestuur gezwegen,3)
gezwegen met een volhardendheid die menigeen zou doen ver
twijfelen; thans echter sprak het bij monde van den Minister, en
als van een persoonlijkheid als Minister Pierson kon worden
verwacht: „duidelijk, onomwonden en klaar."
9 Zie voor dit hoogst gewichtige moment in ons vereenigingsleven«Me
mories en Brieven over het kadastrale vraagstuk en over het beheer van het
kadaster.» Jrg. XI (1895) bid. 153174.
2) Jrg. XIV (1898) bldz. 7.
8) Uitlatingen ter gelegenheid van bezoeken behooren als zijnde geheel
officieus buiten beschouwing te blijven, zij ademden bovendien meestal een
geest van instemming met ons streven.