164 staanbaar voor hen, die gewoon zijn volgens deze Pruisische voorschriften te arbeiden. Zij is echter een onbegrijpelijk antwoord op de rijke literatuur die ons Tijdschrift biedt, op het ernstig streven naar hervorming, gedurende negentien jaren, door onze Vereeniging. Zij is bovendien nog iets anders dan een onbegrijpelijk antwoord, zij is in den lande geworden tot een onwillekeurige bron van misverstand, en dientengevolge tot een onwillekeurigen hinderpaal op onzen weg van vooruitgang. Om zich dat bewust te worden, sla men op de Beraadslaging over de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903, en neme men kennis van het gedeelte van het debat, gevoerd tusschen Z.E. Mi nister Harte van Tecklenburg en het kamerlid den heer Drucker, dat over onze „Handleiding" handelt. Het is de Minister van Financiën die thans hier spreekt «Wanneer nu de geachte afgevaardigde, de heer Drucker zegt en ten deze wordt hij geassisteerd door den heer Willinge«daar gelaten de quaestie van de rechtsgeldigheid van het kadaster, streef dan toch naar een verbetering van het bestaande zoogenaamde „belasting kadaster,» dan antwoord ik dien geachten afgevaardigde, dat bij voorbaat aan zijn wensch is voldaan. Den geachten afgevaardigde, die blijk geef de zaak zoo grondig te hebben bestudeerd, schijnt het ontsnapt te zijn, dat nog in dit jaar een geheel nieuwe instructie voor de landmeters van het kadaster in het licht is verschenen, een instructie, die gebaseerd is op de adviezen van de ingenieurs-veri ficateur van het kadaster. Alleen is natuurlijk weggelaten hetgeen verband hield met de quaestie van de rechtsgeldigheid. Dat vloeit voort uit mijn opvatting omtrent deze zaak.» «Maar in het algemeen is hetgeen de heeren hebben voorgesteld om te komen tot een verbetering bij de hermetingen, in deze instructie opgenomen «Het doet mij zeer veel genoegen, dat ik op deze manier het bewijs heb kunnen leveren niet alleen, dat ik het met den geachten afge vaardigde eens was omtrent de wenschelijkheid eener nadere herziening, maar ook dat hetzelfde vuur, dat hem bezielt om voor deze belangen op te komen, bij mij niet heeft ontbroken.» Hierop werd door den heer Drucker geantwoord: «Wat de regeling van den dienst van het kadaster betreft, waarover ook de heer Willinge een woord sprak in denzelfden geest als ik mij veroorloofd had dat te doen, had mijn opmerking een veel uitgebreider strekking, dan de Minister uit mijn betoog schijnt te

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 166